Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

brood

betekenis & definitie

In de zegsw.: platte broodjes bakken, door onderdanigheidsbetoon e.d. iets weer trachten goed te maken; in de standaardt.: zoete broodjes bakken;

- zijn broodje is gebakken, zijn fortuin is gemaakt, voor de toekomst hoeft hij niet meer te zorgen e.d.;

- dat is gesneden brood, dat is gesneden koek.
- Zie ook gewonnen.

«Luistert es, menheer Bidoul,» zei ik op serieuze toon nu dat ik zag dat ’m begost platte brooikens te bakken, «’t is niet van doen dat we malkander blauw bloemekens op de mouw speten», CLAES 1960, 109.

Speciaal handig is de verwerking van de stof in korte paragrafen met een trefidee in de rand. Als dusdanig is de inhoud reeds gesneden brood voor gespreksgroepen en hopelijk ook voor schoollessen, Vrouw en Wereld maart 1975, p. 36.

Sam.: broodbelegging, broodbeleg(sel), beleg (Deze dieetmayonaise kan ook als broodbelegging dienst doen, Vrouw en Wereld sept. 1977, p. 13);

- broodcroutons, soldaatjes (zie verder -korstjes) (De schotel versieren met gebakken broodcroutons die met ganzeleverpastei belegd werden, De Goede Keuken 3, 311 (1977);
- broodkorstjes, geroosterde of in vet gebakken reepjes of dobbelsteentjes van oud brood, soldaatjes (Versier de (erwten)soep met gehakte peterselie en dien op met gefruite broodkorstjes, Koken ± 1968, 21. En wat ook heel erg lekker is: broodkorstjes!

Die moeten eerst gebruind worden in de boter op de pan, en dan op het allerlaatste moment de soep in, BOON 1972, 58);

- broodsmeersel, (brood)belegsel (Vrouw en Wereld sept. 1977, p. 13);
- broodsuiker, suikerklontje; broodtoaster, broodrooster (Annoncenblad 7/1/1977, p. 26);
- brooduitvoerder, broodbezorger (Gazet v. Antw. 21/4/1977).

< >