Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

zeggen

betekenis & definitie

1. In de verb. 't is te zeggen (veelal afgekort tot: t.t.z.) (gall., ter vert, van fr. c’est-à-dire), dat wil zeggen (d.w.z.), dat is (d.i.), met andere woorden (m.a.w.); - ook: dat is te zeggen (om te kennen te geven dat een bep. uitspraak niet volledig strookt met de waarheid en een aanvulling of verbetering behoeft).

Zijn grootvader ... is nog een jeugdvriendje van mij geweest. Het is te zeggen, niet zozeer zijn grootvader zelf, maar vooral diens broer, Mauriske, BOON 1977, 63.

In de grond van ons hart voelen wij ons Brusselaars, ’t is te zeggen dat wij noch Vlamingen noch Walen zijn, Taalb. 1978, III, 208.

2. In de verb. en zeggen dat - (gall., ter vert, van fr. et dire que), en dan te bedenken, en als men (dan) bedenkt dat -.

Wij hebben gisteren een doodsbrief gekregen van X., en zeggen dat ik hem een week geleden hier nog heb zien voorbijwandelen, Gehoord te Boom okt. 1978.

Opm.: In Vl.-België is de vorm van de verl. tijd, m.n. in de schrijftaal, veelal zegde(n); in de standaardt. echter is zegde(n) zo goed als volledig verdrongen door zei(den) (in Woordfrequenties heeft zei(d)(en) freq. 893, terwijl zegde(n) slechts vier keer werd geattesteerd, waarvan drie keer in de verb. zegde toe). Hierna volgen slechts enkele voorb. ter illustratie.

Hij zegde, de schoolbestandscommissie zeker te zullen raadplegen, Bond 4/2/1977.

Vlaanderen moet waakzaam blijven, zo zegde hij, Gazet v. Antw. 4/7/1977.

G. zegde «dankjewel», Gazet v. Antw. 1/8/1980. Steeple lopen is een kwestie van feeling, zegde Gaston Roelants ons, Laatste Nieuws 1/8/1980.

Ook o.a.: LANGENS 1947, 36. BONI 1948, 5. BRÛLEZ 1950, 67. BOON 1961, 107. LIA TIMMERMANS 1962, 31.