Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

geen

betekenis & definitie

1. In versch. verb. waar in de standaardt. niet wordt gebruikt: geen de minste, niet de minste; ’t is geen erg, geen waar, niet erg, niet waar.

Ik luisterde, maar kon geen het minste geluid vernemen, DAISNE 1948, 127.

De schaarse woordenwisselingen... ontstonden meestal uit zijn zachtzinnig verwijt dat ze niet op hem had hoeven te wachten. Mady antwoordde even zachtzinnig dat het geen erg was, VAN AKEN 1965,

38.

Het is klaar en leidt geen de minste twijfel dat de taak van onze organisatie ACV zal verlicht worden naarmate de Franse autoriteiten zich inschikkelijk zullen getoond hebben, Volksmacht 3/12/1976, p. 9.

Een andere spekulatie is dat hij door het venster werd geduwd.... Maar daar is geen de minste materiële aanwijzing van, Gazet v. Antw. 28/8/1977.

2. In toep. waar geen correspondeert met: niet een; in de aanh. bep.: zij kijken niet op een paar bladzijden.

Zij zien op geen paar bladzijden, hun schrijven en spreken is niet zo sober, JONCKHEERE 1967, 116.

3. In de spreekt, vaak als overbodige dubbele ontkenning: daar is nergens geen licht; zij hebben nooit genen tijd; hij doet niemand geen kwaad enz.