Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

naad

betekenis & definitie

Het naaien; - (concr.) wat genaaid wordt, naaiwerk; - (Belg.) m. betr. t. het onderwijs: naaien; afdeling, cursus naad, afdeling naaien, naaicursus; les in naad, naailes; naar de naad gaan, de naad leren, leren naaien, een naaicursus volgen.

- Zie ook bij snit.

Zij moet met naad wat verdienen om met dat kind niet geheel ten laste van haar moeder te zijn bij wie zij inwoont, ELSSCHOT 1960, 609.

Haar moeder had haar nog eens goed onder ’t oog gebracht hoe beroerd haar toestand met dat kind nu was, alsof zij dat zó niet begreep. Er was echter niets aan te doen, erkende zij zelf. Gelukkig had zij veel naad, ELSSCHOT 1960, 627.

Zowel de „haute couture”, als de industriële naad worden er onderwezen, Kerk en Leven (ed. Mechelen) 12/8/1976, p. 4.

Afdeling Naad: 1 lesavond, Gent 19/8/1976, p. 20.

Jonge persoon gevraagd voor hulp in modern huishouden met kennis van naad, Annoncenblad 7/1/1977, p. 24.

Sam.: naadclub, bijeenkomst van dames om naaiwerk te verrichten, naaikransje (Wij hebben nu Vlaamse gespreksgroepen en erediensten in het Brusselse, tot taalkursussen, bejaardentehuizen, kinderdagverblijven, dansklubs, naadklubs, enz., Vrouw en Wereld dec. 1977, p. 4).