Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

kind

betekenis & definitie

In enkele verb.: kinderen toegelaten, op bioscoopaffiches e.d.: alle leeftijden; - (gemeenz.) het kind uithangen, zich kinderachtig aanstellen; lieve kinderen hebben, iem., m.n. zijn eigen kinderen, voortrekken.

Sam.: kinderfort, zandkasteel (op het strand) (In het groenig gele maanlicht ziet men hoe zijn enige poot in het natte zand gaat graaien en een kinderfort omstoot, DURNEZ z.j. (± 1958), 49); kinderkak, (gewest.) flauwe praat, vooral in de verb. kinderkak verkopen; (scherts.) platte kinderkak, in toep. op mosterd (‘Sofie, breng ’s de platte kinderkak!’ waarna de mosterd op tafel verscheen, GEERAERTS 1977, 81); kindskorf (Wdl.), ook kinderkorf, (thans w.g.) luiermand, baby- of kinderuitzet (Wie in de hei zijn eigen mondkost wint, die wint al veel, maar wee wie niet verder kan, want klompen, kleeren, huisraad, beddegerief en kindskorven worden op de magere stukken niet gezaaid, BLOMMAERT 1945, 52.

Die wieg daar, zelf gevlochten. En de kindskorf ook al, OP DE BEECK 1947, 61); kindertoeslag, (Belg.) kinderbijslag; kindertuin, kleuterschool, ook: peuterspeelzaal (als voorbereiding tot de kleuterschool) (Toen de kleine jongen al een beetje in de kindertuin verbleef, werd hij heel stil. De eerste dag had hij, van uit zijn rolstoel, hartelijk meegelachen en meegespeeld, DURNEZ z.j. (± 1958), 118); kinderwelzijn, (Belg.) instelling ter bescherming van kinderen, inz. belast met de oprichting van prenatale consultatiebureaus, van kraaminrichtingen, crèches enz. (off. ben.: Nationaal werk voor kinderwelzijn); in Nederl.: kruisvereniging; in de omgangst.: naar het kinderwelzijn gaan, (met een kind) naar hét consultatiebureau gaan; zie ook kinderheil. (Deze dienst die erkend wordt door het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, heeft als doel, kinderopvang te verzorgen in gezinnen, Gazet v. Antw. 10/8/1977).