Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

naald

betekenis & definitie

1. In de uitdr.: (iets) van naald(je) tot draad(je) (vertellen), van A tot Z, van ’t begin tot het einde, haarfijn (gall., naar fr. de fil en aiguille); - (w.g.) een naald in een hooiberg zoeken, een speld.

Van naaldje tot draadje kwam nu het verhaal van de eerste herrie en van de tweede aanval der drie wildemannen, LANGENS 1947, 23.

’t Ware te lang u van de naaide tot den draad te vertellen wat Ahasverus op zijn menigvuldige reizen nog allemaal zag, VERMEYLEN 1962, 42.

Onze moeder las Pallieter niet, maar ik moest het haar van naald tot draad vertellen en uitleggen hoe ik er toe gekomen was dit boek te schrijven, LIA TIMMERMANS 1962, 17.

Een krantenjongen stak zijn hoofd binnen en keilde een dagblad op de toog. „Alles in de rouw vandaag!” riep hij. „Moord van naaldje tot draadje. Tot morgen!” VAN REMOORTERE 1965, 64.

Wanneer Désiré na weken de verlossende DVT mag nemen om die brief achterna te reizen en aan zijn ouders en aan Rosa alles van naaldje tot draadje uit te leggen ..., komt de Kraker, toevallig officier met weekdienst, aangewandeld, WILLEMS 1970, 115.

2. Verder in toep. op versch. min of meer naaldvormige voorwerpen: malie (van een schoenveter); - evenaar, tongetje (van een weegschaal).