naad
(18e eeuw) (meestal verkleinvorm) (inf.) spleet tussen de billen; bilnaad en vandaar: achterwerk, kont. Eigenlijk: voeg tussen twee stukken stof, hout, metaal enz. Vgl. reet*. In uitdrukkingen zoals: 'Hij is zo bang dat je wel een ei in zijn naad kunt gaarkoken’; ‘in zijn naad zitten’: bang zijn. Zie ook: lik m'n naad. In deze bet...