Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

haar

betekenis & definitie

In versch. verb. die in de standaardt. niet voorkomen: met, bij zijn haar (de haren) getrokken (gesleurd), merkwaardig voorgesteld, op gezochte wijze (bij een onderwerp) te pas gebracht, ver gezocht; in de standaardt.: met de haren erbij gesleept; - geen haar op mijn vel dat eraan denkt e.d.; geen haar op mijn hoofd; - geen haar op zijn kop dat deugt, er deugt niets aan hem, er is geen haar goed aan; - (hij spreekt) Frans e.d. met haar op, slecht, stuntelig Frans; - (rood worden e.d.J tot in het haar, (blozen) tot over de oren; (gewest.) bij eigenschappen: door en door, in hart en nieren: hij is flamingant tot in het haar.

Allebei even Vlaams tot in het haar en daarom vertoont hun beider werk opvallend de karaktereigenschappen van het Vlaamse volk, BONI 1948, 245. Geen haar op haar vel denkt er aan uit te zien naar de afkomst van zijn jezuïetentronie, TEIRLINCK 1952, 1, 118.

Bovendien was het een onzinnig, onmogelijk en bij de haren gesleurd verhaal geweest, BOON 1977, 24.

Iem. van haar noch pluim(en) kennen, helemaal niet; - met haar en pluim(en) opeten e.d., met huid en haar.

Hij beeldde zich in wie die mannen konden zijn, want hij kende ze van haar noch pluim, LIA TIMMERMANS 1962, 57.

En dan nog met een vrouw naast mij die ik van haar noch pluimen kende en die ik zomaar van een schilderijententoonstelling hierheen had gevoerd, PAUWELS 1971, 10.

De Clercq, die hij toen „van haar noch pluimen” kende, Gentenaar 13/5/1977.

Sam.: haarklieven (Wdl.), vitten, muggeziften, haarkloven; hierbij: haarkliever (Wdl.), vitter, muggezifter, haarklover (JONCKHEERE 1967, 113) en haarklieverij; haartooi, haarverzorging (Het provinciaal instituut voor haartooi en schoonheidszorgen, Uit een reclamefolder Gent 1977); haartooier, haartooister, ter aand. van een kapper(-ster) die uitsl. het haar uitkamt, wast enz.