Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

kap

betekenis & definitie

1. Als hoofddeksel, in enkele toep. waar in de standaardt. vrijwel uitsl. capuchon gebruikt wordt, t.w. bij een jek(ker) e.d.

Een vestje met kap in sponsweefsel, gemakkelijk te dragen over een badpak, Vrouw en Wereld mei 1976, p. 40.

Kindervestje ... speciaal voor de komende kille avonden met kapje, Westkust 26/8/1976, p. n.

2. In enkele verb.: op iemands kap (drinken, eten, leven enz.), op iemands kosten, op iemands rekening; op iemands kap afgeven iets zeggen e.d., iets zeggen enz. ten koste van iem., in iemands nadeel.

Goei mensen genoeg, maar ik heb sedert enige jaren geen voet meer bij hen in huis gezet. Ze hebben in den tijd veel op mijn kap weten te zeggen, VERMEYEN 1947, 176.

Zij (herinnerde) zich de oude fluisterpraatjes omtrent mij, dat ik de schatkist van de bende had achtergehouden, dat ik op hun kap een rijk man was geworden, BOON 1961, 182.

Als wij even binnenstappen zal hij er, in al zijn kruiperigheid, als een beeld der schele onschuld willen uitzien ... en heel wat afgeven op de kap der dieven en bandieten die deze bossen ... onveilig maken, BOON 1975, 178.

Wie zo redeneert trekt de kaart van multinationale ... bedrijven die in de Derde Wereld winst gaan zoeken op kap van de bevolking, Volksmacht 3/12/1976, p. 7.

Met spandoeken ... gingen zij in de tegenaanval tegen al wie durft beweren dat de jeugd te lui is om te werken en teert op de kap van onze samenleving, Volksmacht 21/4/1978.

- Iets onder de kap fezelen e.d., (w.g.) stiekem, in ’t geniep fluisteren. (Gall., naar fr. sous cape). Ondertussen verneemt Welriekende in volslagen onverschilligheid het aanstaande huwelijk van Rafaël ... met Pia ... . Er wordt zo wat onder de kap gefezeld, maar door de band schijnt het bericht tot het rouwprogramma te horen, TEIRLINCK 1952, 2, 252.
3. In de verkl.: hoedje (van een champignon).

Voeg het in dobbelsteentjes gesneden mager spek, de kapjes van de champignons en de uitjes eraan toe, Kookkunst 4, 48 (c.1977).

4. Slag (met een scherp gereedschap), houw, hak; soms bep.: kerf, snee; - iem. een kap, kappen geven, (fig.) een steek onder water geven.

Petrus heeft er enen ’nen kap op zijn oor gegeven, VERMEYLEN 1962, 24.