Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

kantjesvolk

betekenis & definitie

Ter aand. van pers. uit een achterbuurt: gepeupel; vand.: gemeen volk, rapalje.

Op hoogen leeftijd gekomen schreef Gerard Van Looy zijn herinneringen neer, verbonden aan dit bestaan van het kleine, maar in den grond toch braaf kantjesvolk uit het Schipperskwartier, VAN LOOY 1945, 9.

Lucie ... stond nu naast mij aan het venster. Ze lichtte het gordijn - dat is kantjesvolk gewoonte, die ze nooit heeft afgeleerd - en keek naar buiten, GRONON 1958, 23.

< >