Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

voet

betekenis & definitie

1. In versch. verb. met voorzetsels: iets aan zijn voeten vagen, vegen e.d., aan zijn laars lappen, maling hebben aan iets, zich niets aantrekken van iets enz.; ook: zijn voeten vagen, vegen aan iets, niets uitvoeren.

Dat bidden van Emke is een ding waarvoor hij zich moet in acht nemen. Het is duidelijk dat zij omgaat met de Heilige Geest, en hij heeft het kunstig aan zijn voeten te vagen, daar dreigt wat in, TEIRLINCK 1952, 1, 100.

Het is een harde sport. Vroeger liep ik niet met zo’n buikje, hoor. Dan zou je mij geen pint zien drinken. Maar nu vaag ik aan alles mijn voeten. Of ik mij nu verzorg of niet, in België heb ik toch geen échte tegenstand, Gentenaar 14/4/1977.

- Er met vuile voeten door gaan e.d., ruw, onbesuisd of doortastend te werk gaan.

Hij ging er met vuile voeten door toen hij de meid onder vier oogen aanpakte, WALSCHAP 1939, 41.

- Met iemands voeten spelen, iem. voor de gek houden, (gemeenz.) iem. beduvelen.

- Onder de voet(en) zijn, raken e.d., ziek, bedlegerig zijn; ook: van streek zijn

Nu moet Symforosa in ’t Hellestraatje komen waar Martienus woont. Ze is er heelemaal van onder de voeten, ze wordt wit en rood, TIMMERMANS, Symforosa 21 (1918).

- Snel, slecht te voet zijn e.d., snel, slecht ter been zijn.
- Uit de voeten zijn, geraken e.d., afgedaan, voorbij zijn; m. betr. t. een schuld, bep.: afbetaald zijn; m. betr. t. iets onaangenaams: vergeven en vergeten zijn enz.; - iets uit de voeten doen, iets opknappen, afwerken enz.

In dien tijd woonde op de Brouwersvliet een kerel die van geen klein gerucht vervaard was en te vinden om alle vuile karweitjes uit de voeten te doen, VAN LOOY 1945, 51.

Ik ben blij dat het gezegd is en nu is dat voor eeuwig en altijd uit de voeten. Jij doet zo iets niet, Adi, dat weten we toch, WALSCHAP 1975, 150.

2. In de uitdr. bij iem. een voetje voor hebben, bij iem. in de gunst staan, een wit voetje hebben; - op iem. of iets een voetje voor hebben, in het voordeel zijn, een (kleine) voorsprong hebben

De kerel ... spiegelde mij ’n schitterende toekomst voor als officier. Bij die gelegenheid bofte hij er op, een voetje voor te hebben bij de generaal, LANGENS 1947, 64.

In sommige gevallen - bijvoorbeeld voor wat het herwinnen van afvalstoffen en dergelijke aangaat heeft het op ons hoog-industriële land zelfs al een voetje voor, Vrouw en Wereld febr. 1975, p. 12.

We waren te gast in een prachtig ingericht lokaal (en daarom hebben zij inderdaad een voetje voor!), Vrouw en Wereld dec. 1975, p. 28.

3. In enkele bijw. uitdr.: ten voeten uit, languit; alle vijf voet(en), om de vijf voeten e.d., ieder ogenblik, telkens weer, om de haverklap.

Hij viel ten voeten uit op de grond, Gehoord te Antwerpen juli 1978.

Sam.: voetrally, wandeltocht, wandeling (Voetrally door Oud-Antwerpen, Gazet v. Antw. 15/6/1977;

- voetstap, in de verb. voetstappen aanwenden, doen e.d., (de nodige) stappen doen, moeite doen, pogingen aanwenden (gall., ter vert. van fr. faire des démarches) (Daarop kreeg ik een kaart van hem dat hij ‘voetstappen voor mij had aangewend bij de bevoegde instanties’, LEBEAU 1962, 101.

De kandidaten die voetstappen aanwenden om de beslissing betreffende hun aanvraag te beïnvloeden, zullen uitgeschakeld worden, Taalb. 1964, III, 38);

- voettekst, ondertiteling (bij film of T.V.) (In een voettekst om 19.55 uur lezen we weer ’ns: „Hoe kun je het referendum ernstig nemen?” Nu Nog 1977, 117);
- voetveeg, (deur)mat (in de standaardt. uitsl. in oneig. toep.) (Absilis bleef op de rubbervoetveeg staan, VAN AKEN 1965, 62);
- voetzuil, (pur.) voetstuk, piedestal.