1. Kermis, in versch. toep.: plaatselijk volksfeest (soms nog gepaard gaand met een jaarmarkt, zie ook 2.); plaats waar de kermis wordt gehouden; geheel van kramen, vermakelijkheden enz.
Sinds enige tijd kende hij een meisje uit het naburige dorp; hij had ze terloops gezien op de foor, bij haar ouders, maar dit vond hij geen bezwaar, BIJDEKERKE 1948, 128.
Is u werkelijk zó dom dat u gelooft dat IK erin zal lopen als u zegt dat u die schuttersprestatie leverde in een schiettent op de foor? VAN REMOORTERE 1965, 30.
Noem het karnaval, ommegang, Vlaamse foor, of wat ook, de kermisvreugde bloeit er spontaan open, Uit een informatiefolder Ledeberg aug. 1976.
De sekretaris-generaal van de Antwerpse foornijveraars de h. C. wees erop dat ook dit jaar de foor weer is uitgegroeid tot een evenement dat mag gezien worden, Gazet v. Antw. 3/6/1978.
2. Markt, inz. jaarmarkt; zie ook handelsfoor.
Rondom de hut ontstaat elke dag iets nieuws: duivenhokken in kapelletjesvorm, een kippenhok, een hok voor tamme konijnen, bijenkorven, die man kan waarlijk alles... en altijd maar voort ontstaan rond de hut, grillig door elkaar, nuttige en eigenaardige dingen, het lijkt een kleine foor, WALSCHAP 1963, 3 20.
Al 141 jaar stillen Adriaantje en zijn onvermoeibare nazaten de honger op de Vlaamse foren en kermissen, Gazet v. Antw. 3/6/1977.
3. Extra zakgeld ter gelegenheid van de kermis.
4. Op de kermis gekocht geschenk, kermisgeschenk.
Als ik naar Tienenkermis ga, zal ik u eenen foor meebrengen, T.B. 1904.
Sam.: carnavalfoor; halfvastenfoor; handelsfoor (zie ald.); sinksenfoor; voorjaarsfoor; wijkfoor; winterfoor; zomerfoor; enz.;
- fooractiviteit; foorbarak; foorgeschiedenis; foorkraam; foorleven; foorlieden; foormensen; foormuziek; foornijveraar; foorplein; foorreiziger; foorterrein enz.