Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

aftrekken

betekenis & definitie

In een groot aantal min of meer idiomatische verb.: het bed aftrekken, afhalen; iem. bloed aftrekken, aftappen; - (iem.) zijn broek, haar rok aftrekken, uittrekken, afstrijken; - een fles aftrekken, openen, ontkurken; - (de W.C.) aftrekken, doortrekken; (zelf) wijn, ook wel bier aftrekken, bottelen, op flessen trekken, aftappen; - er een paar aftrekken, ook: hij kan er wat aftrekken, vloeken uiten; - (gewest.) iem. aftrekken, afranselen.

De Zot snelde me nog ter hulp om mijn rokken af te trekken en te roepen: ‘Wij weten nu dat ook heiligen het hebben, al willen zij het niet meer in processies tonen’, BOON 1961, 78.

Na de officiële ontvangst werd menige fles afgetrokken, Keurig Ndl. 1973, 32.

< >