Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

fles

betekenis & definitie

1. In de verb. wijn e.d. op flessen trekken, bottelen (naar fr. tirer en bouteilles); - iem. op flessen trekken, voor de gek houden, beetnemen, verlakken.

2. Inz. in de verkl., in toep. op een medicijnfles, en vand.: drankje (tegen hoest e.d.); - ook in de wielersp. ter aand. van doping.

De gal van de doping, of de ‘cartouche’, of de ‘bombe’ of ‘de fles’, THEYS 1964, 45.

Afl./Sam.: flessen, (schoolt.) (doen) zakken (voor een examen); ze hebben hem geflest; hij is geflest;

- flessentrekker, spotter; flessentrekkerij, verlakkerij, bedriegerij.

< >