Het begrip ziel wordt in de verschillende religies zo verschillend geïnterpreteerd, dat het bijna wanhopig schijnt, alle op rationele wijze onder het éne woord samen te vatten. Wie een piëtistisch lied over Jezus en de ziel legt naast Plato’s opvattingen over de onsterfelijke ziel, de Egyptische voorstellingen aangaande een wezen in vogelvorm, dat ook „ziel” heet, en andere primitieve zielevoorstellingen, kan er aan twijfelen of het wel mogelijk is, al deze denkbeelden over het wezen van de mens onder één naam samen te vatten.
Toch is er inderdaad in dit alles iets gemeenschappelijks. In het volgende worden de verschillende hoofdstructuren van de zielevoorstelling kort gekarakteriseerd, terwijl ten slotte wordt nagegaan, waarin haar eenheid bestaat.a. Zielemacht, ook wel zieleslof genoemd. De ziel is onpersoonlijk, verdeeld over de gehele mens, zich hechtend aan verschillende lichaamsdelen, al naar hun macht. Daarom spreekt men ook wel van lichaamsziel. Natuurlijk kan een mens verschillende van deze zielen bezitten, bijv. het bloed, de adem (Hauchseele), het hoofd, de lever, de geslachtsdelen enz. Deze ziele,,macht” is niet beperkt tot de mens, maar wordt ook aan planten, dieren en zelfs voorwerpen toegekend. De tegenstelling geest — stof is hier zeer verre.
Men kan deze zielen eten en dat doet men dan ook, wanneer men bijv. vijanden of dieren met veel macht opeet (kannibalisme). De ziel is hier wèl uitgangspunt van differentiatie, maar niet tussen stof en macht, nog minder tussen geest en lichaam, doch alleen tussen wat machtig is en dientengevolge als superieur, numineus wordt ervaren en wat deze macht niet bezit. Deze structuur is bij primitieve volkeren zeer verbreid.
b. Zielen in het meervoud. Hier is differentiatie van ziel en ziel. Verschillende machtigheden, potenties in de mens, worden afzonderlijk gesteld en nemen een zekere vorm aan. Het beginsel dezer differentiatie kunnen wij vaak niet meer nagaan, maar wij kunnen het begrijpen, wanneer wij bedenken, dat ook wij nog spreken van wil, hart, geest, gemoed enz. naast elkaar. De Egyptenaar onderscheidde ka, ba en nog een menigte andere zielen. De Israëliet nèfesj en roeach. De pluraliteit maakt, dat de ziel hier nog geen vaste vorm heeft; zij is een overgangsstadium tussen zielemacht en persoonlijk gedachte ziel.
c. De uitwendige ziel (extemal soul, met een uitdrukking van
Frazer). Dit is een zielemacht, die zich van haar drager laat scheiden, hetzij voorgoed, bij de dood, hetzij tijdelijk, in de slaap, de droom enz. Uit de sprookjes kennen wij deze voorstelling zeer goed: het „leven” van de held is opgeborgen buiten hem zelf. Maar ook de voorstelling der lykanthropie (als weerwolf optreden) behoort tot deze voorstellingskring. En de zo juist genoemde Egyptische ka is een echte uitwendige ziel, die buiten de mens verblijf houdt en zich pas na de dood met hem verenigt. De velerlei zieledieren, die wij in volksverhalen en mythen aantreffen, behoren hier thuis; vooral de slang en de zielevogel zijn bekend.
Het nieuwe aan deze voorstelling is, dat de ziel een bepaalde bewegingsvrijheid geniet en dat zij van het lichaam los kan komen. Wel is waar is hier nog geen sprake van een depreciatie van het lichaam ten behoeve van de ziel, maar deze voorstelling is daartoe de voorwaarde.
d. Ziel, dualistisch gedacht, in tegenstelling lot het lichaam
De bewegingsvrijheid wordt hier tot volstrekte scheiding tussen het Ik en de omgeving; onder omgeving kan ook het eigen lichaam worden verstaan. De stof wordt machteloos verklaard, opdat de min of meer onstoffelijke ziel de macht zal kunnen behouden. Het lichaam, de stof worden tot de grote vijanden van de ziel. Om gered te worden, moet de ziel het stoffelijke zoveel mogelijk achter zich laten. Vandaar ascese*. Hier kan de voorstelling van de onsterfelijke ziel opkomen (onsterfelijkheid). De mystiek voert deze zielevoorstelling het verst door en vernietigt daarmede ten slotte de ziel: haar blijft slechts een steeds ongrijpbaarder „zielegrond”, die niet slechts onstoffelijk is, maar waarin ook de gevoelens en gedachten, die de ziel vervullen, geen plaats meer vinden.
e. Ziel als centrale richting gevende macht die de eenheid van lichaam en ziel vooronderstelt. Deze voorstelling kan enerzijds aanknopen bij de modernste stromingen in psychologie en filosofie, anderzijds aan de theoretisch niet uitgewerkte, maar zeer levende gedachten dienaangaande, die wij in de Bijbelse, Israëlietisch-Christelijke wereld vinden. De ziel is dan het leven naar zijn kern, het eigenlijke aan het leven.
Wat al deze structuren van zielevoorstelling verbindt, is nu, dat zij de vorm zijn van de algemeen menselijke ervaring, dat, wie in zichzelf doordringt, daar een grens vindt, een macht, die de meerdere is van hem, die haar draagt. De mens spreekt op zo verschillende wijze van zijn ziel, omdat hij in zichzelf iets vindt, dat meer is dan hijzelf. „Ziel” is dan ook steeds een religieus begrip.
PROF. DR G. VAN DER LEEUW
Lit.: A. Bertholet, Dynamismus und Personalismus in der Seelenauffassung(1930); J. G. Frazer, The Golden Bough(1911, 1914); G. van der Leeuw, Phänomenologie der Religion (1933); L. Lévy Bruhl, L’âme primitive (1927); E. Rohde, Psyche (10I925).