hoofdstad van de Spaanse provincie Zamora (10 572 km2 met in 1940 298 720 inw.), ligt op 640 m hoogte op de rechteroever van de Duero, schilderachtig op een steile rots en aan spoorwegen naar Salamanca en Medina del Campo, en telt (1950) 32 320 inw. Zij is de zetel van een aartsbisschop.
Belangrijke resten der oude muren, waaronder de heroïeke drama's, die ons in de kronieken van de Cid zijn overgeleverd, zich hebben voltrokken, zijn behouden gebleven. De kathedraal dateert uit de 12de eeuw en vertoont Oosterse invloed in de grote koepel op de viering. Het inwendige bezit gebeeldhouwde koorbanken, door Rodrigo Aleman (15de eeuw), en een groot polyptichon van de H. Ildefonso, door Fernando Gallego (1467). Van de profane gebouwen dient genoemd te worden het i6de-eeuwse paleis van los Momos met rijkgebeeldhouwde vensters (ajimez).
De stad Zamora heeft industrie, wijnbouw en fruitteelt en handel in graan en wijn. De stad werd in de 10de en de 11de eeuw door de koningen van León en de Arabieren fel omstreden. Nadat zij in de 11de eeuw was verwoest werd zij onder Ferdinand II en Alfonsus VIII herbouwd, en was zij van tijd tot tijd de residentie der koningen van León en Castilië en de vergaderplaats der Cortes.