is een kracht, die twee lichamen langs het aanrakingsvlak op elkaar uitoefenen, indien zij met elkaar in contact zijn. Zij tracht een onderlinge beweging te verhinderen.
Naast de wrijving zullen de twee lichamen ook een kracht op elkaar uitoefenen, loodrecht op het scheidingsvlak; deze wordt groter, indien men de lichamen op elkaar drukt, ze heet de (normale) (tegen)druk.
A. Glijdende wrijving. Indien een lichaam met een vlak op een tafel rust, en men trekt het in horizontale richting, dan zal pas bij een zekere kracht het lichaam gaan bewegen. De wrijving heft nl. de trekkracht op, en stijgt dus, met de trekkracht, tot een grootste waarde is bereikt. Deze grootste wrijving blijkt nu gelijk te zijn aan faN, waarbij N de bovengenoemde normale druk is, en ƒo de wrijvingscoëfficiënt. De wrijving is dus evenredig met de kracht, waarmee de lichamen tegen elkaar worden gedrukt. De wrijving hangt niet van de grootte van de oppervlakken af, slechts van hun geaardheid (bij ruwere vlakken isƒo, groter). Is het lichaam nu in beweging gekomen, dan wordt de trekkracht tegengewerkt door een constante kracht (kleiner dan de trekkracht), die echter iets kleiner is dan de bovengenoemde maximumwrijving foN, en die kan worden voorgesteld door fN. Hier gelden dezelfde wetten, bovendien hangt ƒ niet van de snelheid af, waarmee de lichamen zich over elkaar bewegen. Deze wetten zijn opgesteld door Coulomb, en worden naar hem genoemd. Getallen zijn niet met zekerheid op te geven, daar men van de precieze toestand van de oppervlakken bij de proef niet zeker is, deze kan van proefstuk tot proefstuk anders zijn. Onder dit voorbehoud geven wij: staal op staal, ƒo = 0,15, ƒ = 0,09 - 0,03, hout op hout, ƒo = 0,65, ƒ = 0,4- 0,3.
De genoemde wetten zijn niet geheel juist. Bij grotere snelheid kan de wrijving wat afnemen. Een sterkere afhankelijkheid van de snelheid neemt men met zeer glad gepolijste metaalvlakken enz. waar. Hier is/0 zeer klein, zodat het ene lichaam reeds door een zeer kleine kracht over het andere wordt voortgetrokken, de wrijving stijgt met de snelheid. Ook is gebleken, dat de wetten van Coulomb tot tegenstrijdigheden kunnen leiden. Over de verklaring is nog weinig bekend; het ligt voor de hand, de oneffenheden in de oppervlakken als de oorzaak te beschouwen.
Door smeermiddelen (z smering) wordt de wrijving sterk verminderd. Bij oliesmering kunnen geheel andere wetten optreden. Men kan deze wetten beschrijven door de vloeistofwrijving van de olielaagjes tussen de lichamen (z viscositeit), indien men tenminste zeker is, dat die laag overal een zekere dikte behoudt. Bij een as, die in een lager draait, is dit wel niet het geval.
Voor de overwinning der wrijving moet een extra kracht worden aangebracht, en dus een extra arbeid verricht. Deze arbeid wordt omgezet in warmte, en moet dus als verlies worden beschouwd (z thermodynamica).
B. Rolwrijving
Een cylinder kan over een vlak rollen. Hierbij is zij steeds met een beschrijvende lijn met het vlak in aanraking. Men kan het rollen beschouwen als een voortdurend herhaalde kanteling. Deze beweging is alleen mogelijk door de glijdende wrijving: trekt men aan een liggende cylinder, dan zou zonder wrijving de cylinder voortglijden, de wrijving belet dit, en de cylinder rolt. Hierbij verricht de wrijving geen arbeid, de cylinder zou dus theoretisch op een horizontaal vlak eenparig door kunnen rollen, zonder dat er een kracht op werkt. Dit is echter niet het geval, ook hier moet men een geringe arbeid verrichten. Dit is het gevolg van de rolwrijving, een koppel, dat de rol-beweging tegenwerkt.
De oorzaak ligt in de vervorming van de elkaar rakende lichamen, deze vervorming treedt steeds op een ander deel van het vlak en van de cylinder op, ep deze vervorming kost arbeid.
Daar de rolwrijving zeer klein is, zal men dikwijls tot rollende beweging zijn toevlucht nemen. Voorbeelden zijn wagenwielen (indien de wagen door een paard of een ander levend wezen wordt voortgetrokken), verder de kogellagers, waar een as over kleine kogels rolt, die zich tussen de as en het lager bevinden.
C. Toepassingen
Wrijving kan ook nuttig worden gebruikt, bijv. om twee constructiedelen door opkrimpen of door oppersen onwrikbaar aan elkaar te verbinden. De wrijving op het aanrakingsvlak wordt dan groter gemaakt dan de grootste kracht, die onder de bedrijfsbelasting langs dit vlak zou kunnen optreden.
Dit laatste is ook het geval bij de menselijke gang en bij het voortbewegen van treinen, auto’s en liften, waarbij de voorwaarde geldt, dat de wrijving op de weg, resp. op de rails en op de tractieschijf van de liftmachine, d.i. de adhesie in het steunpunt, steeds groter is dan de kracht, die door de voet of door het drijfwerk of door de liftkabels langs het steunvlak wordt uitgeoefend. Als de adhesie niet groot genoeg is verdwijnt het steunpunt voor de beweegkracht en houdt de beoogde verplaatsing op: doorslaan bij aanzetten en slippen bij remmen.
D. Vaste lichamen ondergaan ook inwendige wrijving
indien delen zich t.o.v. elkaar bewegen, hetzelfde geldt voor vloeistoffen en gassen (z plasticiteit, viscositeit). De wrijving, die lichamen ondervinden, indien zij zich in de lucht of in een vloeistof bewegen, is onder weerstand behandeld.
DR J. BOUMAN.