Oostenrijks componist (Salzburg 27 Jan. 1756-Wenen 5 Dec. 1791), vertoonde op jeugdige leeftijd reeds zo uitzonderlijke muzikale gaven, dat hij een wonderkind was onder de wonderkinderen uit de muziekgeschiedenis. Het was een gelukkige lotsbeschikking, dat zijn vader Leopold Mozart niet alleen die bijzondere gaven kon constateren, maar ook ontwikkelen en leiden.
Men mag het de vader daarom niet zo zwaar aanrekenen, dat hij de gaven van zijn beide kinderen — ook Wolfgangs zes jaar oudere zuster was een uitmuntende pianiste — exploiteerde op een drie jaar lange concertreis langs bijna alle hoven van Europa, waarop ook Nederland werd bezocht. Het optreden van de kinderen (Wolfgang was bij het begin van de reis pas zeven jaar) wekte overal grote sensatie. Daarbij mogen misschien de circusachtige kunsten, zoals het spelen op een met een doek bedekte klaviatuur en het demonstreren van Wolfgangs feilloze gehoor, sterk op de verbeelding van de massa gewerkt hebben, daartegenover staat, dat verfijnde kunstkenners uit die dagen verbaasd waren over het expressieve spel, en nog voor ons zijn de tijdens de reis gepubliceerde composities in staat om grote bewondering te wekken, ook wanneer men de hulp van de vader veronderstelt en de invloeden van grote tijdgenoten (Johann Schobert te Parijs, Johan Christiaan Bach te Londen) herkent. Teruggekeerd te Salzburg trachtte Leopold zijn zoon in de operacompositie te bekwamen. Een zangspel Bastien und Bastieme werd in 1768 te Wenen uitgevoerd, ook dirigeerde Wolfgang daar zijn mis. Opnieuw trok Leopold met zijn zoon op reis, ditmaal naar Italië, waar Wolfgang studeerde bij Padre Martini, met zijn concerten en composities ieders bewondering afdwong, door de paus benoemd werd tot Ridder van de Gulden Spoor en opera’s componeerde, o.m.
Mitridate voor Milaan (1770). Inmiddels was aartsbisschop Sigismund overleden en zijn opvolger Hieronymus toonde weinig begrip voor de jonge Wolfgang, die inmiddels tot concertmeester van de hofkapel was benoemd. Daarom nam Wolfgang in 1777 ontslag om, vergezeld door zijn moeder, een tweede reis naar Parijs te maken. Op de heenreis leerde hij het befaamde Mannheimer orkest kennen en raakte tot groot ongenoegen van zijn vader verliefd op de zangeres Aloysia Weber. Te Parijs had hij wel succes met enkele composities, maar te midden van de strijd tussen Gluckisten en Piccinisten verwierf hij niet de begeerde opdrachten. Tot overmaat van ramp stierf zijn moeder.
Via Mannheim naar Salzburg terugkerend moest hij constateren, dat Aloysia hem ontrouw was geworden. Opnieuw werd hij concertmeester en later hoforganist te Salzburg, maar de verhouding met de bisschop was niet aangenaam. In 1781 nam Wolfgang ontslag en vestigde zich te Wenen, waar hij zijn intrek nam bij de moeder van Aloysia. Weldra was hij in de netten van de slimme weduwe gevangen en trouwde met Aloysia’s jongere zuster Constanze, hetgeen een breuk met zijn vader tot gevolg had. Het jonge gezin had steeds met financiële zorgen te kampen, wel benoemde de keizer hem tot hofcomponist, doch het daaraan verbonden jaargeld was niet voldoende. Tegenover een succes als met zijn opera Don Giovanni (op een tekst van Lorenzo da Ponte) te Praag stond weer een lauwe ontvangst van dit werk te Wenen.
Een voordelig aanbod van de koning van Pruisen sloeg Mozart af uit trouw aan de keizer. De reis naar Berlijn had voor Mozart echter een bijzondere betekenis, omdat hij via Leipzig ging en in de Thomasschule de werken van Bach bestudeerde. De toneeldirecteur Schikaneder wist Mozart in 1791 te winnen voor het componeren van de Zauberflöte. De baten van dit werk moesten een dreigend bankroet voor Schikaneder afwentelen. Het succes was ook zeer groot, Schikaneder was financieel gered, maar Mozart spon er niet veel zijde bij. Intussen was hij naar Praag ontboden om voor de kroning van Leopold II de feestopera La Clemenza di Tito te schrijven. Het jachtige, zorgvolle leven, de overmatige productiviteit, de voortdurende teleurstellingen hadden Mozart’s physieke krachten inmiddels uitgeput.
Een wonderlijke bode bestelde bij hem een requiem. Het was de bode van een adellijke dilettant, die dit werk onder eigen naam wilde laten uitvoeren, maar Mozart dacht dat de duivel hem aan het schrijven van zijn eigen dodenmis had gezet. Tot op zijn sterfbed werkte hij er koortsachtig aan, doch hij kon het niet geheel voltooien. Door het slechte weer afgeschrikt was vriend noch verwant getuige van zijn begrafenis in een massagraf. Toen Constanze later het graf wilde bezoeken, wist de doodgraver zich de plaats niet meer te herinneren.Wanneer men bedenkt hoe kort Mozart geleefd heeft, is het haast onbegrijpelijk, dat hij 20 veel composities heeft nagelaten. L. von Köchel heeft in 1862 een catalogus daarvan samengesteld. De toevoeging bij een compositie van Mozart van K.V. met een nummer is een verwijzing naar deze catalogus.
Bibl.: Mozart schreef 21 opera’s, waarvan de bekendste zijn: Die Entführung aus dem Serail, Le Nozze di Figaro, Don Giovanni, Gosl fan Tutte en Die Zauberflöte, 3 van de 21 bleven onvoltooid; kerkmuziek: 18 missen, een requiem en 41 andere werken, o.m.de bekende motetten Exsultate, jubilate en Ave verum; voor koor en orkest: een oratorium en 5 cantates; voor orkest: 40 symphonieën, 36 divertimenti, 21 pianoconcerten, een concert voor twee en een voor drie piano’s, 7 vioolconcerten, 1 concert voor twee violen, 1 concert voor viool en altviool, 2 voor fluit, 1 voor fluit en harp, 2 voor klarinet, 1 voor fagot, 4 voor hoorn, 3 voor orgel, talrijke kleinere stukken voor concerterende instrumenten met orkest, meer dan 50 aria’s met orkest, 43 dansen en talrijke andere kleine stukken voor orkest; voorts kamermuziek: 10 kwintetten, 24 strijkkwartetten, 7 andere kwartetten, 8 pianotrio’s, 2 strijktrio’s, 14 duetten, 40 vioolsonates; klaviermuziek: 18 pianosonates, 16 variatiewerken, 5 fantasieën, 21 andere pianostukken, voor piano vierhandig: 6 sonates, variaties en een fuga, voor twee piano’s: een sonate en een fuga; voor orgel: 14 sonates voor orgel met strijkers; voor zangstemmen: 28 canons, 36 liederen met pianobegeleiding.
Lit.: Standaardwerken: O. Jahn, M., 4 dln (1856-’59), 6de dr. in 2 dln bewerkt door H. Abert (1923-24); T. de Wyzewa en G. de Saint Foix, W. A. M , 5 dln (Paris 1936-’46, met voll. oeuvrecatalogus). Verder: L.
Schiedermair, M. (1922); A. Schurig, M., 2 dln (Leipzig 1923); B. Paumgartner, M. (1927, 4de dr. 1945); R. Haas, M. (Potsdam 1933); C. M. Girdlestone, M. et ses concertos pour piano, 2 dln (Paris 1939); A.
Boschot, M. (Paris 1941); W. Reich, Bekenntnis zu M. (1945); A. Einstein, M., His Gharacter and Work (New York 1945); L. von Köchel, Chron. them. Verzeichnis samtl. Tonwerke M.s (1862, 3de dr. d. A.
Einstein 1937). Tijdschr.: M.-Jahrbuch (19261929); Neues M.-Jahrbuch (i94i-’42). M. in Nederland. D. F. Scheurleer, Het muziekleven in Ned. in de 2de helft der 18de eeuw, in verband metM.’s verblijf aldaar (’s-Gravenhage 1909).