is de naam van een oud Thurings geslacht, waaruit een groot aantal begaafde musici is gesproten. De stamvader van de familie, Veit Bach, was dilettant.
Omstreeks 1590 vestigde hij zich te Wechmar bij Gotha als bakker. Met zijn zoon Hans Bach begint de stamboom van beroepsmusici.Johann Christian (Leipzig 1735, doopdatum 7 Sept. - Londen 1 Jan. 1782), bijgenaamd de „Milanese” of de „Londense” Bach, was de jongste zoon van Johann Sebastian. Na de dood van zijn vader werd hij door zijn broer Karl Philipp Emanuel opgeleid. In 1754 werd hij kapelmeester van graaf Agostino Litta te Milaan, van wien hij verlof kreeg om bij Padre Martini te Bologna te studeren. Overgegaan tot het RoomsKatholieke geloof, werd hij in 1760 organist van de Dom te Milaan. Het succes van zijn opera’s en kerkelijke composities vestigde spoedig zijn naam in de Europese muziekcentra. In 1762 ging hij naar Londen, waar hij als muziekleraar van de koningin en als mede-organisator van de in samenwerking met den violist K.
F. Abel gegeven subscriptie-concerten weldra een dominerende positie in het muziekleven innam.
Hij schreef talrijke solostukken voor klavier, vele klavierconcerten (in 1768 speelde hij voor het eerst een concert op een pianoforte); kamermuziek o.m. vioolsonates, trio’s met en zonder piano, kwartetten, kwintetten en een pianosextet; symphonieën, concertante symphonieën, concerten voor verschillende instrumenten, een symphonie voor twee orkesten; talrijke aria’s, cantates, koorwerken, zestien Italiaanse opera’s o.m. Catone in Utica, Alessandro nelle Indie, Orione, vier Franse opera’s o.m. Amadis des Gaules, twee oratoria, missen, een requiem, een Te Deum, motetten en canzonetten.
Lit. (z ook Bach, K. Ph. Em.): M. Schwarz, Joh. Chr. Bach, Intern.
Mg. Sammelb. II, 3 (1902); H. Abert, Joh. Chr. Bachs Opem u. ihr Einfluss auf Mozart, Zeitschr. f. M.W., I, 6 (1919).