Engels geneesheer (Folkestone, Kent, 2 Apr. 1578 - Hampstead 3 Juli 1657), studeerde geneeskunde in Cambridge, aldaar B.A. in 1597, werkte daarna te Padua, vooral onder Fabricius van Acquapendente. In 1602 werd hij doctor medicinae, eerst te Padua, daarna in Cambridge; hij vestigde zich toen te Londen, waar hij een grote praktijk kreeg.
Hij doceerde sedert 1615 anatomie en physiologie aan het College of Physicians.Sedert 1616 sprak Harvey in zijn lessen over zijn experimenten betreffende de bloedsomloop; hij publiceerde eerst in 1628 zijn Exercitatio anatomica de motu cordis et sanguinis in animalibus (Frankfort), waarin hij zijn ontdekking van de bloedsomloop bekend maakte, die veel opzien verwekte. In 1642 werd hij professor in Oxford. In 1651 verscheen zijn werk over de voortplanting, op talloze dierproeven gebaseerd, Exercitationes de generatione animalium, waarin hij verdedigde dat elk dier uit een „ei” voortkwam. Hij stond aan de zijde van koning Karel I; zijn huis in Londen werd geplunderd; na de executie van de koning leefde hij teruggetrokken te Combe (Surrey).
Bibl.: Opera omnia (Leiden 1737, London 1766 en 1846); Exercitatio anatomica (herdr. London 1928).
Lit.: d’Azcy Power, W. H. (London 1897); Geoffrey Keynes, The Personality of W. H. (Cambridge 1950).