Nederlands geneeskundige (Boskoop 24 Oct. 1834-Utrecht 7 Juni 1907), studeerde geneeskunde te Rotterdam en Leiden, waar hij in 1859 promoveerde. Hij werkte eerst als anatoom te Leiden, werd in 1862 hoogleraar in de pathologische anatomie te Utrecht, spoedig echter weer in de beschrijvende anatomie.
Een groot aantal artikelen en brochures, vaak in evolutionistische zin, verscheen van zijn hand.Bibl.: Einwanderung der Leucocyten in die Intima der Arteriën bei Endocarditis (1874); Genetische Deutung der Fingerstreckmuskeln (1879), De ontkenning van het bestaan der materie en de moderne physiologische psychologie (1904); Subject en object bij zintuigelijke waarneming (naar aanleiding der Metaphysica van prof. Heijmans, 1906); Kant’s nomenale wereld en de zinnelijke waarneming (1007).