Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WILHELMUS

betekenis & definitie

het Nederlandse volkslied, is in oorsprong een Geuzenlied, gedicht in de trant der rederijkers (met acrostichon „Willem van Nassov”’ in de beginletters der 15 strophen, en een „envoy”, d.w.z. een tot de Prins gerichte slotstrophe), dat in het einde van 1568 of het begin van 1569 gedicht moet zijn door een vertrouwde aanhanger van de Prins, toen deze naar de Rijn uitgeweken was. De oudste tekst die ons overgeleverd is, komt naamloos voor in Een nieu Geusen lieden boexken van 1581, en al vroeg heeft men ondersteld dat de psalmdichter Marnix van Sint Aldegonde de auteur zou zijn, maar zijn naam wordt eerst in 1602 genoemd door de jongere tijdgenoot Verheiden, met de toevoeging „dicitur” (men zegt).

Afdoende bestreden is G. Brandt’s opvatting dat Coomhert de auteur geweest is; even verwerpelijk de hypothese die de rederyker J. P. Houwaert in dit verband noemt. Niet onmogelijk is het auteurschap van Oranje’s veldprediker Adriaen Serravia, door Blok geopperd: volgens de Katholieke polemist Richard Verstegen zou een „woordendienaar” de dichter geweest zijn.

Hoewel een strikt bewijs ontbreekt, hebben in de laatste tijd de meeste schrijvers over dit onderwerp partij gekozen voor Marnix. De melodie is die van een Frans soldatenlied (een spotlied op Condé), in 1626 door Adr. Valerius verrijkt. De inhoud is een pleidooi voor Oranje’s persoon en streven. Eerst in dienst van de partijpolitiek, werd het ten slotte in onze eeuw het nationale volkslied (sinds Mei 1932 officieel) en vond het ook als kunstwerk waardering.

Lit.: Beredeneerd overz. v. d. sed. 1891 versch. lit. in J. B. Drewes, W. v. N. (1946) bl. 262 e.v.; sedertdien: E. Smedes, in: Tijdschr. voor Geschiedenis LX (1947); S. J.

Lenselink, in: Levende Talen CXLVI (1948); Idem, in: Nieuwe Taalg. XL; A. v. Duinkerken, Het W. (1948); G. Brom, in: Huldeboek Kruitwagen (1949); K. Meeuwesse, in: Hand. v. h. 21e Ned. Fil. congres 1950, bl. 23 e.v.

Een bibliogr. m. afweging v. alle argumenten pro en contra het auteurschap: G. A. van Es, in: Gesch. v. d. letterk. der Nederl. III, blz. 174-187.

< >