(William Reinhold), Duits-Amerikaans kunsthistoricus en museumdirecteur (Karlsruhe 2 Mei 1880), studeerde aan de universiteiten van Leipzig en Heidelberg, was van 1904-1905 in laatstgenoemde stad assistent bij prof. Heinrich Thode, van 1905-1906 assistent bij C.
Hofstede de Groot te ’s-Gravenhage en van 1906-1908 bij von Bode, directeur van het Kaiser Friedrich Museum te Berlijn. Bij hen deed hij grote kennis van de Nederlandse schilderkunst der 17de eeuw op. Van 1908-1914 beheerde hij de afdeling kunstnijverheid van het Metropolitan Museum te New York, van 1921-1923 was hij adviseur bij het Institute of Arts te Detroit, van 1924-1944 directeur van deze instelling. Hij verwierf voor dit museum veel Nederlandse schilderijen, zodat daar thans niet alleen de grote meesters uit de 17de eeuw goed vertegenwoordigd zijn, maar ook de voor Nederlands Gouden Eeuw zo kenmerkende kleinere.Na zijn aftreden als directeur te Detroit bleef hij er een adviserende functie behouden, terwijl hij van 1946-1949 adviserend directeur van het County Museum te Los Angeles was. Bovendien trad hij in 1939 op als directeur-generaal van de kunsttentoonstelling bij gelegenheid van de wereldtentoonstelling te New York. Hij schreef veel, vooral over Nederlandse schilders (Rembrandt, Frans Hals, Pieter de Hooch), maar ook over beeldhouwkunst, o.a. die der Italiaanse Renaissance.
Bibl.: Rembrandt und seine Umgebung, diss. Straatsburg (1905); Aus der niederländischen Kunst (Berlin 1914); Umgestaltung der Museen im Sinne der neuen Zeit (Berlin 1919); Zeiten der Kunst und der Religion (Berlin 1919); Rembrandt, wiedergefundene Gemälde 1910-1920 (Berlin 1921, Klassiker der Kunst, 27); George Kolbe (1922); Nie. Maes (Berlin 1924); Rembrandt, des Meisters Handzeichnungen, 2 dln (Berlin 1925—34, Klassiker der Kunst, 31/32); Pieter de Hooch, des Meisters Gemälde (Berlin 1929, Klassiker der Kunst, 35); Jacq. Louis David and the French Revolution (New York 1929); Rembrandt Paintings in America (New York 1931); Tino da Camaino (Paris 1935); Frans Hals Painting in America (Westport 1938); Letters of John B. Flannaghan (1942); Origins of Modern Sculpture (New York 1946); Studies of Italian Renaissance Sculpture (New York 1950); Catologi.