(Vitis L.), plantengeslacht uit de familie der Vitaceeën met ca 60 soorten op het Noordelijk Halfrond, vnl. in de gematigde streken, meest loofwisselende klimheesters met bruin merg, enkelvoudige getande gelobde bladen en pluimen 5-tallige polygaam-dioecische bloemen, waarvan de kroonbladen te zamen als kapje afvallen.
De belangrijkste soort, de echte wijnstok (V. vinifera L.), vermoedelijk stammend uit de Kaukasus, met een tot 20 m lange en meer dan 5 dm dikke stam met taai poreus buigzaam hout, bedekt met een vezelige, sterk gespleten kurkhuid zonder lenticellen, langgesteelde hartvormige 3-5-lobbige, al of niet van onderen behaarde bladen met grofgetande lobben en ovale of ronde donkerblauwe tot rode of groenachtige vruchten, wordt in tal van vormen, met welker beschrijving zich de ampelografie bezighoudt, gekweekt. Andere bekende soorten zijn: de Amerikaanse Zomerwijnstok (F. aestivalis Mx), met brede, van onderen bruin viltige bladen en kleine zwarte berijpte aangenaam zuursmakende vruchten; de Amerikaanse Vosdruif (F. labrusca L.), een sterk groeiende struik met bijna ongelobde, van onderen eerst wit-, later bruinbehaarde bladen en 2 cm grote bolle donkerblauwe aangenaam smakende vruchten, de stamplant van het grootste deel van de gekweekte Amerikaanse druiven, ook als sierplant in gebruik; de Amerikaanse Winter wijnstok (F. vulpina L., syn. cordifolia Lam.‘) met ovale ongedeelde of slechts iets 3-lobbige, van onderen heldergroene bladen en kleine bolle zwarte, na vorst eetbare vruchten; en V. riparia Mx (syn. vulpina Auct. non L. of odoratissima Don.), ook een Amerikaanse soort, met ovale 3-lobbige van onderen heldergroene bladen, welriekende bloemen en kleine bolle blauwzwarte berijpte vruchten, veel als sierplant gekweekt, ook in Nederland.
De echte wijnstok kwam reeds in het Tertiair in Zuid- en Midden-Europa voor. De noordgrens van zijn verspreidingsgebied loopt thans in Europa van de mond der Loire (47,5° N.Br.) naar de Rijn, bereikt in Silezië de 52ste breedtegraad en daalt daarna snel naar het Z. (Bessarabië, 46° N.Br.). In Noorwegen rijpt hij echter aan de oevers van de Sognefjord tot 610 N.Br. De zuidgrens volgt ongeveer de parallel van 30° N.Br., in zeeklimaten echter dalend tot de 10de breedtegraad. Hoger dan 530 m boven de zeespiegel komt de wijnstok als regel niet voor, te Camperlongo in Piemont echter reikend tot een hoogte van 970 m. Hij groeit op zeer verschillende gronden: op vulkanische verweringsproducten, schelpkalk, zandsteenformaties enz.
Men plant hem in wijnbergen (die niet altijd bergen zijn) en in tuinen op rijen, gewoonlijk in niet meer dan één of twee soorten. In de wijnbergen leidt men de struiken langs palen, ramen of draden. In tuinen plant men hem op de zuidzijde tegen muren enz. Laatrijpende soorten worden achter glas gekweekt. (z verder druif).