heette in de oud-Germaanse rechtspleging een uitspraak over het geldende gewoonterecht, op verzoek van de voorzitter van het gerecht gedaan door een of meer mannen, die geacht werden deskundig te zijn op het gebied van het recht (oordeelvinders, bij de Friezen asega, bij de Franken rachineburgen genaamd). Later werd de naam wijsdom ook gebruikt voor de in landelijke rechtskringen geregeld gehouden rechtsvoordrachten (13de-18de eeuw).
Sedert het einde der Middeleeuwen op schrift gesteld, vormen zij een vrijwel onuitputtelijke bron voor de kennis van het oude recht ten plattelande, niet alleen van het gewoonterecht, maar ook van allerlei plaatselijke verordeningen en keuren.Lit.: J. Grimm, Weisthümer (Bd 1-4, 1840-1863; voortgez. d. R. Schröder, Bd 5-8, 1868-1878); Schröder en von Künsberg, Lehrb. d. deutschen Rechtsgesch., 7de dr. (1932).