Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WEST-INDISCHE COMPAGNIE

betekenis & definitie

was een Nederlandse handelsvereniging, die, naar het voorbeeld van de Oost-Indische Compagnie, in 1621 werd opgericht. Zij verkreeg octrooi van alleenhandel op geheel Amerika en op Afrika, van de noorderkeerkring tot Kaap de Goede Hoop.

De Compagnie telde 5 Kamers, de Kamer van Amsterdam had 6/9, die van Zeeland 2/9, die van Rotterdam en Noord-Holland elk 1/9 , Friesland en Groningen te zamen 1/9 van de inleg. Het aantal bewindhebbers bedroeg 74; zij werden door de Staten van de gewesten of de overheden van de steden benoemd. Uit de bewindhebbers werd een generale vergadering van 19 leden, belast met het uitvoerend bewind, gekozen. De generale vergadering moest ook de keuze van de gouverneur-generaal goedkeuren.De Compagnie kreeg het beheer over Nieuw-Nederland, waar de stad Nieuw-Amsterdam (New York) ontstond en waar een winstgevende handel in pelterijen werd gedreven. Verder vestigde zij zich in Brazilië, dat oorspronkelijk aan Portugal behoorde en waar in 1630 Pernambuco werd vermeesterd. Zij vestigde zich op St Eustatius, Curaçao en St Maarten, alsook aan de westkust van Afrika in St George del Mina. Nadat Portugal zijn onafhankelijkheid op Spanje had heroverd, trachtte het ook Brazilië weder in handen te krijgen en de invloed der Compagnie nam daar meer en meer af.

Een fout van de vereniging was haar te brede opzet, terwijl haar de middelen ontbraken om haar gezag te handhaven. Wel beleefde zij vóór het sluiten van de Vrede van Munster een tijdperk van bloei; na die tijd kwam zij echter meer en meer tot verval. In 1626 had zij 72 oorlogsschepen in dienst, die het inzonderheid op de Spaanse retourvloten hadden gemunt.

Zo versloeg Piet Hein in 1627 een Spaanse vloot in de Allerheiligenbaai, terwijl hij in 1628 in de baai van Matanzas de „Zilvervloot” veroverde. Ook leverde Nieuw-Nederland grote voordelen op, terwijl de Compagnie nog in het bezit kwam van Berbice en Essequebo, doch de bloei van de OostIndische Compagnie heeft zij nooit kunnen bereiken. In 1638 moest zij toelaten, dat de handel op Amerika, buiten haar bezittingen, voor ieder werd opengesteld. In Brazilië kreeg Portugal meer en meer macht en in 1661 stond de Compagnie deze kolonie voor 8 millioen gulden aan de Portugese kroon af. Ook Nieuw-Nederland ging verloren (1664) en wel aan Engeland. De Compagnie bleef bij de Vrede van Breda in het bezit van Suriname, dat door Abraham Crijnssen was bezet. In 1674 werd de Compagnie ontbonden; in 1675 werd een nieuwe West-Indische Compagnie opgericht op veel bescheidener voet dan haar voorgangster; zij leefde vooral van de recognitiegelden der scheepvaart en van smokkelhandel (slaven) op de Spaanse koloniën.

Het ging ook deze vereniging slecht. In 1683 stond zij een derde deel van haar voornaamste bezitting, Suriname, af aan Amsterdam en een ander derde aan Cornelis van Aerssen. Zo ontstond de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname. Achtereenvolgens werden verschillende streken, waar zij het recht van alleenhandel bezat, voor de vrije vaart opengesteld. In 1791 werd de West-Indische Compagnie door de Staten-Generaal opgeheven, die het bestuur over haar bezittingen aan de Raad van Koloniën opdroegen.

Lit.: W. R. Menkman, De W.-I. C. (Amsterdam 1947, Patria 42).

< >