(vanwaar: octrooirecht) is in het algemeen een door een vorst of regering aan een persoon of instelling verleende vergunning, concessie of monopolie, bijv. het recht verleend aan de Ned. O.-lnd.
Compagnie om met uitsluiting van anderen in een bepaald gebied handel te drijven, en het octrooi van De Nederlandsche Bank (z bankoctrooi).Veelal pleegt men „octrooi” in engere zin te verstaan en bedoelt men daarmede de uitsluitende rechten welke worden toegekend ter zake van een uitvinding. In de V.S., Groot-Brittannië en Duitsland worden die uitsluitende rechten met „patent” betiteld. Ook wordt het woord „patent” soms in de zin van octrooi voor uitvinding gebruikt.
Het Unieverdrag van Parijs van 20 Mrt 1883 tot bescherming van de Industriële Eigendom gaat er van uit dat de verdragsluitende landen een regeling van de octrooien voor uitvindingen bezitten.
Voor Nederland is die regeling neergelegd in de Wet van 7 Nov. 1910 Stbl. 313, welke op 1 Juni 1912 in werking is getreden en sindsdien herhaaldelijk is gewijzigd.
Ingevolge deze wet worden aan hem, die een nieuw voortbrengsel, een nieuwe werkwijze, of een nieuwe verbetering van een voortbrengsel of van een werkwijze heeft uitgevonden, op zijn aanvrage onder de naam octrooi uitsluitende rechten verleend door de Octrooiraad. Echter zijn slechts vatbaar voor octrooi die uitvindingen, welke strekken tot enige uitkomst op het gebied van de nijverheid.
Blijkens de memorie van toelichting op de Octrooiwet werd aan uitvinders aldus aanspraak op octrooi verleend, ten einde tot het doen van uitvindingen te prikkelen en het geheimhouden van uitvindingen tegen te gaan. Wel is waar is de nijverheid in haar geheel door de publicatie, welke in verband met de octrooiverlening geschiedt, niet terstond gebaat, aangezien de aan de octrooihouder verleende uitsluitende rechten haar de toepassing daarvan vooralsnog beletten, doch de duur van die rechten is beperkt tot 18 jaar, en dikwijls eindigen zij vóór het verstrijken van die termijn ingevolge verval of nietigverklaring van het octrooi.
Het octrooi is vatbaar voor vervreemding, vererving en verpanding. Bovendien kunnen uit het octrooi voortspruitende bevoegdheden door anderen worden verkregen in de vorm van een licentie .
Degene die opzettelijk inbreuk maakt op het octrooi kan niet alleen worden veroordeeld tot schadevergoeding doch ook strafrechtelijk worden vervolgd. De Octrooiwet is behalve in het Rijk in Europa ook op de overzeese gebieden van het Koninkrijk van toepassing.
De voorzitter en de leden van de Octrooiraad worden door de koningin benoemd. Men raadplege voor het overige de Octrooiwet en de K.B.en van 22 Sept. 1921 Stbl. 1083 houdende vaststelling van een Octrooireglement en van 5 Mei 1936 Stbl. 642 houdende vaststelling van een nieuw Reglement betreffende het optreden als gemachtigde voor de Octrooiraad.
Lit.: W. H. Drucker, Handb. voor de studie v. h. Ned. Octrooirecht in vergel. m. h. buit. recht (1924); Idem, Kort begr. v.h. Recht betr. d.
Industr. Eigendom (1929, 2de dr. 1949, bew. d. G. H. C. Bodenhausen); B.
M. Telders (met medew. van G. Croon), Ned. Octrooirecht, Handb. voor de Praktijk (2de dr. 1949).
Internationaal Octrooibureau berust op de overeenkomst op 6 Juni 1947 te ’s-Gravenhage tussen Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk gesloten. Het Int. Octrooibureau kreeg tot taak aan de Regeringen der aan de overeenkomst deelnemende staten adviezen uit te brengen over de nieuwheid van uitvindingen, waarvoor bij de onderscheidene nationale diensten van de Industriële Eigendom een octrooiaanvrage is ingediend. Het Internationale Octrooibureau kan aan deze diensten eveneens adviezen uitbrengen over de nieuwheid van uitvindingen waarvoor geen octrooiaanvrage is ingediend. Deze overeenkomst, waartoe ook andere staten dan de genoemde kunnen toetreden, indien zij lid zijn van de Internationale Unie tot bescherming van de Industriële Eigendom, is voor Nederland goedgekeurd bij de wet van i Dec. 1948, Stbl. no I 526. Het Internationaal Octrooibureau is op 14 Juni 1950 te ’s-Gravenhage geïnstalleerd.