Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WEST-FRIESLAND

betekenis & definitie

is een historisch landschap in Noordholland, waarvan de bodem in hoofdzaak uit klei bestaat. Volgens de Lex Frisionum (gecodificeerd 802) woonden de West-friezen tussen het Vlie en het Zwin (z Friesland, geschiedenis, en Fries recht).

Langzamerhand kromp hun gebied echter in: de graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht vergrootten hun bezittingen steeds ten koste der Westfriezen, zodat ten slotte slechts het N.O. gedeelte der tegenwoordige provincie Noordholland over was, waar zij stand hebben gehouden. Sinds het einde der 13de eeuw is dan ook West-Friesland de officiële naam voor deze landstreek (tevoren de gouw Westlinge genaamd), die gaandeweg geheel door een ringdijk werd omsloten. Deze dijk liep van Schardam (aan de voormalige Zuiderzee) langs Hoorn, Enkhuizen, Medemblik tot Aartswoud, langs de tegenwoordige polders Waard en Groet, Wieringerwaard en Zijpe, over Krabbendam, Schoorldam en Koedijk, oostelijk langs Alkmaar, van daar langs Oudorp, Oterleek, Ursem, Avenhorn, Oudendijk tot Schardam. Het land vormde als het ware een eiland tussen de Rekere en de Zijpe, het waterland van de Beemster, Schermer enz. in de kern van Noordholland en de voormalige Zuiderzee.

Het was vanouds verdeeld in vier districten of ambachten, nl. Drechterland (onderverdeeld in de Oosterkogge, de Middel- of Zwaagkogge, de Zuiderkogge en de Veenhoopskogge), het Hoogwouderambacht (later en ook thans nog de Vier Noorderkoggen genaamd), het Geestmerambacht (ten W. van het in 1631 drooggemaakte merengebied van de Heerhugowaard) en de Schager- en Niedorperkoggen. De twee eerstgenoemde vormden tot 1413/15 het Oosterbaljuwschap van Medemblik, terwijl de beide laatste tot het baljuwschap van Kennemerland en West-Friesland behoorden. De vier ambachten zijn door binnendijken van elkander gescheiden en hebben thans alle een afzonderlijk waterschapsbestuur van dijkgraaf en heemraden, terwijl de buitendijken aan de zorg van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn toevertrouwd.

Nadat de graven van Holland herhaaldelijk pogingen hadden aangewend om hun gezag in West-Friesland te doen erkennen, gelukte het graaf Floris V zich in 1289 door de Westfriezen als heer te doen erkennen. Het land bleef echter administratief van Holland gescheiden; Medemblik werd in genoemd jaar tot stad verheven. Onder graaf Jan I kwamen de Westfriezen in opstand, doch zij werden in 1297 beslissend bij Vronen verslagen. Zij kregen daarop in 1299 een landrecht, bijna geheel bestaande uit de inhoud van de handvesten hun door Floris V geschonken en uit het Kennemer landrecht van 1292. In 1310 voerde graaf Willem III dit Kennemer landrecht geheel in. In 1356, resp. in 1357, verleende Willem V stadsrechten aan Enkhuizen en Hoorn.

Langzamerhand kregen nu ook alle dorpen van West-Friesland stedelijke rechten. De handel bracht vooral in de 14de en 15de eeuw een economische opbloei in West-Friesland mede; Hoorn stak zelfs ca 1400 Amsterdam naar de kroon. Na het uitbreken van de Opstand verklaarde zich in 1572 Enkhuizen openlijk voor Willem van Oranje, waarop door deze Sonoy tot stadhouder van West-Friesland werd benoemd. Kort daarop ging geheel West-Friesland over naar de zijde van de prins. In Mei 1573 kwamen op raad van de prins afgevaardigden van de zeesteden van West-Friesland en Waterland (Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Alkmaar, Monnikendam en Edam) bijeen om de „dagelijkse swarigheden” te bespreken en om te beraadslagen over het voortzetten van de zeeoorlog tegen Spanje; hieruit zijn de Gecommitteerde Raden van West-Friesland en het Noorderkwartier ontstaan, die tot 1795 hebben stand gehouden. West-Friesland beschouwde zich trouwens als een afzonderlijke provincie, vandaar dat de Staten van Holland zich tussen 1584 en 1795 uitdrukkelijk Staten van Holland en West-Friesland hebben genoemd.

Leicester heeft in 1586 een College van Admiraliteit van West-Friesland ingesteld, dat om de drie maanden te Hoorn en te Enkhuizen zetelde; ook dit college heeft tot 1795 bestaan. De bloeitijd van West-Friesland valt in de 17de eeuw, daarna treedt langzaam maar zeker een economisch verval in.

Thans is West-Friesland wederom een belangrijk veehouderij- en tuinbouwgebied; de tuinbouw is vnl. in Drechterland en Geestmerambacht geconcentreerd. De drie Westfriese steden zijn Hoorn, Enkhuizen en Medemblik.

Lit.: Westfriesche stadrechten uitg. d. M. S. Pols, 2 dln (s-Gravenhage 1885-’88; Oud-vaderlandsche rechtsbronnen, 7); P. Schuitemaker jz., De Westfriesche dijk en zijn onderhoud van de vroegste tijden tot heden (Amsterdam 1904); A. de Goede, Westfriesche rechtsgeschiedenis, 3 dln: 1. Swannotsrecht, 2.

Waterland, 3. Seventuig (Utrecht 1940-48); G. Kerkmeyer-de Regt, Geschiedenis van W.-F. (Leiden 1943) 5 Rapport der Prov. Commissie ter bestudering v. d. gemeentelijke indeling v. N.-Holland, II B.W. (’s-Gravenhage 1950). Tijdschriften: West-Frieslands Oud en Nieuw (sinds 1926); De Westfries (sinds 1937); Westfriesch Jaarboek (sinds 1939), ook: De Speelwagen (sinds 1946).

< >