Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

FRIES RECHT

betekenis & definitie

In het oude Germanië onderscheidde men stamrechten; in het Laatromeinse tijdvak is hiervan het een en ander gecodificeerd ter aanduiding van de verschillen met het Romeinse recht, en onder Karel de Grote is men hiermede doorgegaan. Een dergelijke codificatie van stamrecht is de Lex Frisionum, een stuk dat overigens uit onderscheiden gedeelten van onderling ongelijke authenticiteit bestaat.

Het hier geboekstaafde recht moest gelden voor de hele Friese stam, destijds wonende van het Zwin (bij Sluis) tot de Wezer, doch vnl. tussen het Vlie en de Lauwers in de tegenwoordige provincie Friesland. Deze wet bevat vnl. voorschriften aangaande strafrecht en strafvordering.Door latere onderzoekingen is het zeer onzeker geworden of en in hoeverre men van onderscheiden Fries recht juist voor deze landstreken mag spreken. Er schijnen onderscheidingen te zijn die deels op geheel andere criteria teruggaan en die zich met de traditionele grenzen van de Friese territoriën niet dekken. Zo is aangetoond dat bijv. het recht van Drente zich in het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht geheel aansluit bij datgene wat men als kenmerkend Fries had beschouwd, terwijl onderscheidene landstreken die steeds als Fries zijn aangemerkt afwijkingen vertonen.

Uit de tijd der Friese vrijheid zijn er vele rechtsoptekeningen voor kleinere Friese territoriën, evenwel van onderscheiden waarde en betekenis: optekeningen van gewoonterecht door min of meer deskundigen (soms zeer weinig critische compilaties van bestanddelen van onderscheiden herkomst), of acten op openbaar gezag door vertegenwoordigers van de gemeenschap vastgesteld, in welk laatste geval het zich evenwel voordoet, dat de vastgestelde bepalingen niet in practijk zijn gegebracht. Met al dit voorbehoud vormen de Oudfriese rechtsbronnen een even groots als belangwekkend geheel.

In de latere middeleeuwen ziet men in toenemende mate de doordringing van algemeen recht van elders: zowel van een Germaanse bron als de Saksenspiegel, als van het Romeinse en het canonieke recht. Er is dan ook een toenemende mate van eenwording in de Friese rechtsoptekeningen te bespeuren. Van de zgn. receptie (van het Romeinse recht) af mag men van eigen, algemeen Fries recht nauwelijks meer spreken. In het eigenlijke Friesland heeft het Romeinse recht zich een sterke mate van gelding verschaft; oude gewoonterechtelijke regels bleven op slechts enkele terreinen van kracht; vooral uit de gezaghebbende werken van Ulrik Huber en van S.

Binckes kan men deze leren kennen. In de Groninger Ommelanden (eveneens Fries van herkomst) vertoont het gecodificeerde landrecht van 1601 een minder sterke breuk met het verleden en hetzelfde kan gezegd worden van Oostfriesland met zijn landrecht van 1515. Het door de graven van Holland reeds vroeg beheerste Westfriesland kan dergelijke codificaties niet aanwijzen; slechts met moeite gelukt het hier nog Oudfriese elementen in het gewoonterecht te onderkennen.

Het eigenlijke Friesland is in de oude tijd vermaard geweest om zijn juristen, doch hun verdienste lag meer op het gebied van het gemene, Romanistische recht dan op dat der Oudfriese overblijfselen.

DR S. J. FOCKEMA ANDREAE

Lit.: De oude rechtsbronnen zijn uitgegeven door K. v. Richthofen, Friesische Rechtsquellen (1840); de nieuwe uitgave geschiedt stuksgewijs (vnl. in Groningse dissertaties), doch is boven de oude ver te verkiezen. — Na K. v. Richthofen, Untersuchungen über Friesische Rechtsgesch. (3 dln in 4, 1880-1886), belangrijke verhandelingen door I. Telting, Ph.

Heek, L. J. van Apeldoorn, A. S. de Blécourt, E. M.

Meijers,R. P. Cleveringa en anderen. Voor Westfriesland verscheidene studies door A. de Goede.

< >