is het op vaardige en kunstvolle wijze afbeelden van heraldieke wapens. Zij vereist, behalve de beheersing der techniek van het schilderen, borduren, beeldhouwen, smeden, graveren enz., ook smaak, maar bovenal grondige kennis der „wapenkunde” en van de kunsthistorie, daar gelijke tred houdende met de ontwikkeling in de geschiedenis der kunst, zich ook de wapenstijl wijzigde.
Dit betreft niet alleen de vorm van het schild (hoofdbestanddeel van het wapen), doch mede die van helm, helmteken, helm- of dekkleden en andere bijkomstigheden. In bijzondere mate echter geldt dit de tekening van de figuren in de schilden. Al te vaak wordt ernstig gezondigd tegen de ingewikkelde, maar vaste heraldieke wetten, doordat overigens goede kunstenaars geen werkelijke heraldici zijn door hun gebrek aan kennis van de wapenkunde. Voorheen werd dit vak onderwezen op de kunstacademies. Dit geschiedt thans vrijwel niet meer bij het Nederlandse kunstonderwijs.Heden ten dage wordt algemeen door deskundige wapenkunstenaars de Laatgothische en Vroegrenaissance stijl gevolgd, zijnde de meest duidelijke en fraaiste vorm voor een wapentekening.
Lit.: J. L. M. Graafland en A. Stalins, Heraldische Encyclopedie (Den Haag 1932); J. M.
Lion, Heraldische Modellen (1894); J. C. P. W. A. Steenkamp, Heraldische Vademecum (Amersfoort 1938); Idem, Heraldiek (Amsterdam 1948, Heemschutserie 37); Th. v.
Renesse, Dict. des figures héraldiques (7 dln, Bruxelles 1892-1903); H. G. Ströhl, Heraldischer Atlas (Stuttgart 1899); A. M. Hildebrandt, Heraldisches Musterbuch, 3de dr. (Berlin 1897); H. Huszmann, Deutsche Wappenkunst (1944); G. d’Haucourt en G.
Durivault, Le Blason (1949); P. Joubert, Les Lys et les Lions; J. S. Milbourne, Heraldry (1951); A. Wagner, Historie Heraldry in Britain (1939).