Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KUNSTONDERWIJS

betekenis & definitie

in de zin van systematisch onderricht in de actieve beoefening der kunst is in Nederland reeds van zeer oude datum. Zo vielen o.m. rhetorica en musica onder de „vrije kunsten”, welke in de Middeleeuwen bij het hoger onderwijs werden gedoceerd.

De systematische beoefening der letteren vinden we later in de rederijkerskamers, weer later gevolgd door „letterlievende” colleges, welker namen er op zouden kunnen duiden, dat vlijt genoegzaam is om de hoogste literaire kunst voort te brengen. Een aantal van deze colleges heeft het leven tot de huidige dag gerekt. Omtrent enkele vormen van onderwijs in de actieve kunstbeoefening volgt thans een aantal gegevens.Voor muziekonderwijs kan een vakopleiding ge-

volgd worden aan het Kon. Conservatorium voor muziek te ’s-Gravenhage (een Rijksinstelling), het Amsterdams Conservatorium (uitgaande van de Amsterdamse Mij tot Bevordering der Toonkunst), het Toonkunstconservatorium en de Hogere Kerkmuziekschool te Utrecht en het Conservatorium te Rotterdam. Naast deze 5, min of meer officieel erkende conservatoria, noemen wij uit de vele muziekscholen het Ver. Muzieklyceum (Amsterdam), het Conservatorium der R.K. Leergangen (Tilburg) en het te Maastricht gevestigde Muzieklyceum. Voorts treft men overal in het land opleidingen voor de staatsexamens voor muziek aan. Een aparte plaats nemen de zgn. „volksmuziekscholen” in, welke zijn aangesloten bij de Mij tot Bevordering der Toonkunst.

Sinds enkele jaren is een Rijksinspecteur van het muziekonderwijs met de behartiging van de belangen van deze tak van kunstonderwijs belast.

Officiële vakopleidingen voor de danskunst bestaan in Nederland niet. Wel zijn er enkele balletscholen, waarvan leerlingen in Nederlandse en buitenlandse balletten emplooi vinden.

De enige door het Rijk erkende vakopleiding voor het toneel biedt de Academie voor dramatische kunst „De Toneelschool” te Amsterdam; dit instituut ontvangt subsidies van Rijk, gemeente en provincie. Verder is er de school voor de opleiding van toneelleiders en -leidsters voor lekenspel in amateur-toneel van de N.A.T.U. (Ned. Amateur Toneelunie).

De vorming van de beeldende kunstenaars is in de loop van de eeuwen ingrijpend gewijzigd en van het atelier van de erkende „meester” overgegaan naar de Kunstacademie of andere schoolse onderwijsinstelling. De Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam kan momenteel als de hoogste opleiding in Nederland worden aangemerkt en wordt veelal tot onze instellingen voor hoger onderwijs gerekend. De sinds enkele jaren te Maastricht gevestigde Jan van Eyck-academie, uitgaande van de St Bernulphus-stichting, draagt eveneens het karakter van hoger onderwijs.

Naast deze instituten zijn er in Nederland nog een 10-tal officieel erkende instellingen, waar onderwijs in de beeldende kunsten wordt gegeven. Deze scholen, dikwijls „Academie” genaamd, hebben te zamen ruim 2000 leerlingen en ressorteren in de onderwijsorganisatie onder het nijverheidsonderwijs. Zij behoren tot de oudste onderwijsinstellingen van ons land. Wij noemen slechts de Academie Minerva te Groningen, de ’s-Gravenhaagsche Tekenacademie en de Académie Impériale et Royale de Peinture, Sculpture et Architecture te ’s-Hertogenbosch, welke op een eeuwenlange onderwijspractijk kunnen wijzen. Het onderwijsprogramma aan deze instituten vertoont momenteel een grote verscheidenheid van vakopleidingen. Naast de afdelingen voor beeldhouw-, schilder- en tekenkunst hebben zich allengs afdelingen voor kunstnijverheidsonderwijs ontwikkeld, welke een toenemend aantal leerlingen trekken. We rekenen er o.m. toe het onderwijs in ceramiek, leerbewerking, metaalbewerking, modetekenen, reclame en textiel. De belangstelling wordt o.m. gestimuleerd door het toenemend streven van handel en industrie om meer zorg te besteden aan een aesthetisch verantwoorde vormgeving.

In het kader van het officiële hoger onderwijs wordt aan de Technische Hogeschool te Delft ook de gelegenheid geboden zich voor bouwkundig ingenieur te bekwamen. Daarbij wordt evenzeer aandacht besteed aan de kunstzinnige als aan de technische aspecten van het bouwen. Dit geschiedt eveneens aan de overeenkomstige opleidingen aan de midd. techn. scholen alsmede aan de opleidingen, welke op initiatief van de Bond van Nederlandse Architecten (B.N.A.) in het leven zijn geroepen. Op verschillende plaatsen wordt voortgezet bouwkunstonderricht gegeven voor hen, die reeds in de practijk werkzaam zijn, soms in het kader van het onderwijsprogramma der reeds eerder genoemde Academies voor beeldende kunsten. Tot besluit moge gewezen worden op de mogelijkheid tot het volgen van hoger onderwijs in de tuinarchitectuur en de landschapsverzorging, welke aan de Landbouwhogeschool te Wageningen geboden wordt, alsmede aan de op een lager niveau liggende opleiding, welke het „Huis te Lande” te Rijswijk, Z.H., in dit opzicht aan meisjes biedt.

TH. VAN DER MADEN

Het kunstonderwijs in BELGIË omvat het muziekonderwijs en dat van de plastische en toegepaste kunsten. Het wordt door de Staat ingericht of gesubsidieerd.

A. MUZIEKONDERWIJS
1. Rijksinrichtingen

Vijf koninklijke conservatoria verstrekken in België het hoger muziekonderwijs. Zij zijn gevestigd te Brussel, Antwerpen, Gent, Luik en Bergen (Mons). De lagere klassen voor notenleer bestaan voorlopig nog aan de conservatoria te Antwerpen, Gent en Luik. De koninklijke muziekconservatoria tellen 338 klassen met 332 leraars en 2329 leerlingen. De lessen worden gevolgd door jongelieden van beider kunne die ten minste 9 jaar en ten hoogste van 18 tot 26 jaar oud zijn naar gelang van de speeltuigen of vakken waarin zij studeren. Het inschrijvingsgeld is vastgesteld op 100 of 75 francs voor Belgische leerlingen, 1000 francs voor vreemde leerlingen. Diploma’s worden uitgereikt aan leerlingen die geslaagd zijn in de jaarlijkse wedstrijden. De gewone wedstrijden leiden tot de 1ste en 2de prijzen. De hogere wedstrijden, waartoe enkel diegenen die houder zijn van een iste prijs toegelaten worden, worden bekroond met een hoger diploma en de virtuositeitsprijs (medaille). Deze leerlingen kunnen als voorbereiding tot het diploma van virtuositeit der Regering nog twee, ten hoogste drie jaar de lessen volgen. In de jury’s zetelen leraars die steeds vreemd zijn aan de inrichting en vaak musici van buitenlandse conservatoria.

Als basis van het leerplan geldt feitelijk het M.B. van 9 Juli 1947 dat de vakken en de graden bepaalt voor het van Staatswege erkend muziekonderwijs: nl. notenleer, piano, viool, altviool,cello, contrabas, houten en koperen blaasinstrumenten, kamermuziek, lyrische kunst, dictie en voordrachtkunst, toneel.

De leerlingen der kon. muziekconservatoria kunnen studiebeurzen bekomen. 15 beurzen van 5000 fr. per conservatorium, voor de meest begaafde leerlingen; verder bestaan één of twee bijzondere beurzen van 15 000 fr. ter voorbereiding tot de wedstrijd voor het regeringsdiploma van virtuositeit. Daarnaast bestaan talrijke prijzen en stichtingen. Het onderwijzend personeel wordt door de koning benoemd na een oproep tot de candidaten in het Staatsblad. Elk kon. muziekconservatorium staat onder de leiding van een directeur, bijgestaan door een toezichtscommissie.

Als naschoolswerk, dat onrechtstreeks verband houdt met het muziekonderwijs en stellig een zeer interessant propagandamiddel vormt, vallen nog de „Muzikale Jeugd”, de „Middagconcerten” en de concerten van private of gemeentelijke concertverenigingen te vermelden, die van Staatswege gesubsidieerd worden.

Toneelonderricht wordt thans gegeven aan de conservatoria en aan de hogere scholen voor sierkunsten. De opleiding van de leerlingen wordt voortgezet aan de studio’s van het Nationaal Toneel. Voor de danskunst bestaat er geen officieel onderwijs.

2. Erkende inrichtingen voor muziekonderwijs

De inrichtingen zijn te onderscheiden in:

a. twee speciale inrichtingen: Beiaardschool en Lemmensinstituut te Mechelen;
b. stedelijke muziekconservatoria;
c. muziekacademiën;
d. muziekscholen. Te zamen 119 instellingen, met 2167 klassen, 1524 leraars en 25 894 leerlingen.

Behalve de Beiaardschool en het Lemmensinstituut, beide te Mechelen, die respectievelijk beiaardiers en organisten (kerkelijke muziek) opleiden, verstrekken de andere inrichtingen het muziekonderricht dat vastgelegd werd in het minimum-programma (M.B. 9 Juli 1947). De muziekscholen vormen de laagste graad van deze tak van onderwijs, de muziekacademiën en c onservatoria de middengraad. Ten voordele van de stedelijke muziekconservatoria en academiën zijn 60 studiebeurzen van 5000 fr. gesticht. De Staat draagt tot nog toe slechts bij voor 30 pet (conservatoria en muziekacademiën) en 20 pet (scholen) in de salarissen. De bekroning van het muziekonderwijs ligt in de zgn. Prijs van Rome.

J. KUYPERS
B. ONDERWIJS IN DE PLASTISCHE EN GRAPHlSCHE KUNSTEN.
1. Rijksinrichtingen,
a. De Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen waarvan de oorsprong opklimt tot het jaar 1663. Zij is gespecialiseerd in de plastische kunsten en gaat er nu ook geleidelijk toe over de toegepaste kunst te beoefenen.
b. Zij heeft een hogere afdeling, het Nationaal Hoger Instituut, waar het onderwijs uitsluitend practisch is. De leraars — eersterangsartisten — beschikken over werkplaatsen: voor figuurschilderen en compositie, landschapschilderen, schilderen van dieren, beeldhouwkunst, sier- en monumentale kunst, kopergraveer- en etskunst, houtsnijkunst en steendruk. Het Nationaal Hoger Instituut ontvangt de leerlingen die aan andere onderwijsinrichtingen afgestudeerd zijn alsmede talrijke vreemdelingen.
c. De School voor Bouwkunst en Stedenbouw te Antwerpen.
d. De Nationale Hogere School voor Bouwkunst en Sierkunsten te Brussel-Ter Kameren, die mede de ontwikkeling der sierkunsten en fijne kunstambachten op het oog heeft.

Het diploma van „meester” in bepaalde vakken kan in beide steden worden verworven. Daartoe zijn bijzondere studiebeurzen ingericht ten bedrage van 15 000 fr. ’s jaars. Buitendien beschikken Brussel en Antwerpen elk over twintig gewone studiebeurzen van 5000 fr. De vier Rijksinrichtingen voor onderwijs in de grafische en plastische kunsten tellen thans 151 klassen met 116 leraars en 1125 leerlingen.

Het onderwijs in de grafische en plastische kunsten beoogt eensdeels de opleiding van architecten, die na 5 jaar studie het einddiploma behalen. Deze studiën zijn geregeld bij het Regentsbesluit van 18 Nov. 1949. Op dit ogenblik hebben 6 officiële en 5 vrije bijzondere inrichtingen een volledig onderwijs in de bouwkunst (5 jaar diploma van architect).

De studiën in de bouwkunst gaan met de studiën in de stedenbouw gepaard. De desbetreffende leergangen zijn evenwel nog schier niet gereglementeerd; zij omvatten: practijk van de stedenbouw, planologie, beplanting, wetgeving, gebouw en milieu, sociologie en economie, geschiedenis, aardrijkskunde en openbare werken.

Ten slotte dienen nog vermeld de universitaire cursussen voor bouwkundige ingenieurs en in de tuinarchitectuur aan de landbouwhoge scholen.

Anderdeels omvat dit onderwijs de plastische kunsten, de sierkunsten en de overige toegepaste kunsten. Terwijl in de Kon. Academie te Antwerpen over het algemeen het middelbaar onderwijs in de plastische kunsten verstrekt wordt, bewandelt de Nationale Hogere School te Brussel enigszins verschillende wegen. Zo onderwijst zij binnendecoratie, decoratieve en monumentale schilderkunst, decoratieve en monumentale beeldhouwkunst, ornamentiek toegepast op de kunstambachten en nijverheden, kleurenharmonie, boekbinden, bandversiering, schutbladen, boekdrukkunst, boekverluchting, publicitaire kunst, tapijt- en weefkunst, kleurdruk of weefsels, metaalbewerking, ceramiek, glasschilderen, theorie en techniek van het toneel, haute-couture en toneelcostumes, fotografie. Naast deze technische cursussen omvat zij een belangrijk seminarie ter behartiging van de algemene cultuur en beschikt zij over een rijke bibliotheek.

2. Erkende inrichtingen

Er zijn 57 van Staatswege erkende gemeentelijke inrichtingen voor tekenonderwijs, met 71 klassen, 500 leraars en 8684 leerlingen. Zij zijn geklasseerd in academiën en scholen. De Staat draagt bij in de uitgaven dezer instellingen op grondslag van 50 pct in de wedden van het onderwijzend personeel en op grondslag van 40 pct in die van het administratief personeel. Ook worden weleens pleistermodellen en boeken aan de scholen verstrekt.

De Staat verleende tot nog toe 40 studiebeurzen, elk van 5000 fr. aan begaafde leerlingen der kunstacademiën. Bovendien werden acht meesterschapsbeurzen van elk 15 000 fr. gesticht ten voordele van oudleerlingen der Academiën te Brussel, Gent, Luik en Bergen (Mons) die hun studiën voortzetten om het diploma van „meester” te bekomen aan het Nationaal Hoger Instituut te Antwerpen of aan de Nationale Hogere School te Brussel.

Het onderwijs in de plastische kunsten wordt bekroond met de zgn. Prijs van Rome voor de schilderkunst, de beeldhouwkunst of de architectuur.

Het toezicht over de van Staatswege erkende inrichtingen voor kunstonderwijs wordt door twee inspecteurs uitgeoefend.

< >