Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HELM

betekenis & definitie

(1), is een militair hoofddeksel, meestal van metaal of leder, dat ook door brandweermannen en somtijds door politieagenten wordt gedragen. Helmen van koper of brons waren reeds bij de oudste volken in zwang, o.a. in het Myceense tijdvak (ca 2000 jaar v.

Chr.), veelal versierd met fraaie helmkammen, pluimen of vederbossen, naar gelang van de rang van de drager. Bekend is de Griekse helm, met openingen voor de ogen, welke in twee standen kon worden gedragen. Ook bij de Romeinen en Kelten was de helm in gebruik; de Germanen daarentegen streden meestal blootshoofds. In de Frankische tijd droeg men de halfbolvormige spangenhelm, in de tijd der Normandiërs (1066) de conische helm met neusbeschermer, in de 13de eeuw de karakteristieke, van boven platte, zeer onhandige pothelm, die later van boven conisch werd. Voorts werden tot diep in de 17de eeuw verschillende typen ketel-, ijzer- en stormhoeden gedragen. Uit de 15de eeuw dateert de geheel gesloten vizierhelm; voor steekspelen diende de tournooihelm.

Uit de Spaanse tijd is de eigenaardige „morion”. In de 2de helft van de 17de eeuw verdwijnt de helm; aanvankelijk wordt nog een ijzeren calot onder de vilten hoed gedragen. Aan het einde van de 18de eeuw keert hij dan terug als hoofdbedekking van kurassiers en dragonders (somtijds met paardestaart, vnl. bij de Franse cavalerie); als zodanig bestaat hij nog heden. In de 19de eeuw wordt hij ook door onbereden troepen gedragen, als de Duitse „Pickelhaube”. Nederland kende de helm voor de koloniale troepen en de mariniers, en thans weder voor het garderegiment Prinses Irene. Intussen deed Wereldoorlog I plotseling de behoefte opkomen aan de stalen helm, die thans over de gehele wereld wordt gedragen.(2, wapenkunde). De helm wijst er oorspronkelijk op, dat het wapen, waarbij het behoort, is van een geslacht, welks voorouders wegens verdiensten in de strijd gerechtigd waren de familietekens te dragen, die op het schildvlak voorkomen. Niet enkel de adel, maar ieder vrij man bezat dat recht. Men ziet hem geplaatst boven het wapenschild, waarvan hij de beweging volgt, zodat hij bij een rechtstandig schild midden op de bovenrand staat, waarop hij met zijn onderrand steunt. De helm kan en face of ook ter zijde gezien worden. Zijn stand is willekeurig.

Vóór de 14de en zelfs vóór de 15de eeuw hechtte men weinig aan de vorm van de wapenhelm, daarna echter werden de vormen zó gekozen, dat men hieruit de rang van de eigenaar van het wapen kon opmaken. Dit is o.a. een stelling van Thomas de Rouck in zijn Nederlandtschen Herauld (Amsterdam 1645), doch door de tegenwoordige heraldici verworpen. Wel wordt aangenomen, dat de kleine (land)adel en burgers hun helmen voerden van ijzer, de hoge adel van zilver en regerende vorstengeslachten van goud. Doch ook deze stelling is aanvechtbaar.

In Nederland heeft men de regels boven omschreven niet overgenomen. In het begin der 19de eeuw is in tal van adelsdiploma’s op het schild eerst een kroon geplaatst en daarboven een helm, hetgeen indruist tegen het gebruik van de kroon. In Duitsland wendt men bij de voorstelling van wapens van echtelieden de helmen naar elkander toe en laat dan gelijktijdig ook de wapenfiguren elkander aanzien. Dit is courtoisie bij alliantiewapens.

De helm is gewoonlijk gevoerd en het schild is er aan bevestigd door een tweetal banden. De stijl van de helm behoort in overeenstemming te zijn met de stijl van het schild en de wapenfiguren.

(3, plantkunde) is de naam van een belangrijke grassoort, Ammophila arenaria Link. (syn. Psamma arenaria R. et Sch.), die typisch is voor de duinen langs de noordelijke, extra-tropische kusten van de Atlantische Oceaan en gekenmerkt wordt door een tot 1 m hoge stengel, weinig uitstekend boven de later ineengerolde lange bladeren, een tot 2½ cm lang, aan de top gespleten tongetje, een strogele, tot 1½ dm lange, bijna cylindervormige aarpluim en een haarkrans aan de voet der kroonkafjes, die driemaal korter is dan deze kafjes. Zij wordt veel aangeplant, omdat haar bladeren en wortelstelsel stuivend zand vasthouden en overstuiving haar niet deert, daar terstond een snelle verticale groei inzet. Door deze eigenschappen is zij geschikt, de duinen voor verstuiving te bewaren en nieuwe duinvorming te bevorderen. Behalve de gewone helm komt in Nederland, vooral op de Noordzee-eilanden, nog voor de Noorse helm (A. baltica Link.), met een korter, niet gespleten tongetje, een gelobde, bruinachtig violet getinte aarpluim en langere haren aan de voet der kroonkafjes, eigenlijk geen goede soort, maar een groep van drie verschillende steriele bastaarden tussen de gewone helm en het Duinriet (Calamagrostis Epigeios Roth).

PROF. DR TH. J. STOMPS

Lit.: W. van Dieren, Organogene Dünenbildung (Den Haag 1934); Th. J. Stomps, Het Ammophila baltica-probleem (Vakbl. v. Biologen, XXIV, 1943).