of ovarium (van Lat. ovum = ei). Bij de vrouw bestaan twee eierstokken, gelegen in het kleine bekken aan weerszijden van de baarmoeder*.
Tijdens de jaren van geslachtsrijpheid, tussen puberteit en climacterium of keerjaren, bereiken zij hun volle ontwikkeling, wegen ca 5 g en meten 39 X 19 X 8 — 13 mm. Zij zijn gevormd door een centraal stroma van bloedvaatrijk bindweefsel of merg, en een perifere cortex of schors waarin de oereicellen strengen vormen. Een glad, niet uit het buikvlies gevormd vliesje, de albuginea, dat het kiemepitheel bevat, bedekt de oppervlakte en geeft een helder wit uitzicht dat schril afsteekt op de omliggende organen. De functie van de eierstokken is tweevoudig:1. Het produceren van de eicellen (s ovulatie) die, na gebeurlijke bevruchting door een Spermatozoon, in de baarmoeder worden opgenomen, zich daar tot een foetus ontwikkelen en aldus de voortplanting van het geslacht verzekeren.
2. Het produceren voor de specifiek vrouwelijke geslachtshormonen*, nl. de chemische stoffen die de lichamelijke en geestelijke ontplooiing van de vrouw verzekeren en volkomen onontbeerlijk zijn voor de volwaardige ontwikkeling en de normale functie van de verschillende vrouwelijke geslachtsorganen en voor een evenwichtige werking van tal van andere organen en functies.
De vorming van de eicellen gebeurt tijdens de intra-uterine ontwikkeling van het meisje. Bij de geboorte zijn er ongeveer 420 000 aanwezig; nieuwe eicellen vormen zich niet meer nadien. Zij blijven totaal rusten tot voor de puberteit. Van dit reuzenaantal zullen er zich tussen puberteit en menopause amper ongeveer 400 tot volle rijpheid ontwikkelen en een zgn. follikel van De Graaf laten ontstaan, waarvan er zich één enkel, zeer uitzonderlijk meer, per cyclus ontwikkelt, onder de werking van een hormonale prikkel van de hypophyse voorkwab. Een Graafse follikel meet ca 2 cm in doorsnede en ontwikkelt zich in 12 dagen. Met de ovulatie* barst het blaasje van De Graaf, waarna het zich ontwikkelt tot een zgn. geel lichaam of corpus luteum, dat 14 dagen lang functioneel actief blijft. Na de menopause worden de eierstokken geleidelijk totaal atrophisch; zij vertonen follikels noch nieuwe gele lichamen meer, terwijl de talrijke niet tot ontwikkeling gekomen eicellen te gronde gaan (atretisch worden). Soms bestaan meer dan twee eierstokken, d.i. te verklaren door het feit dat tijdens de embryonale ontwikkeling, de eierstokken, in de nierstreek ontstaan, geleidelijk in het bekken zakken, maar onderweg celhaarden kunnen achterlaten waaruit een bijkomstige eierstok kan ontstaan. De eierstokken kunnen daarentegen ook congenitaal ontbreken, hetgeen als gevolg heeft dat het meisje vanaf de jaren dat de puberteit moest ontstaan een eigenaardig uiterlijk vertoont: kleine gestalte infantiele gelaatstrekken, korte nek, ontbreken van schaam- en okselharen, primaire amenorrhoea en steriliteit (syndroom van Turner). Worden, bij een geslachtsrijpe vrouw, beide eierstokken operatief weggenomen, of met een voldoende dosis gammastralen (radium of Röntgen-stralen) inactief gemaakt, dan ontstaan eveneens, maar secundair, amenorrhoea en steriliteit, maar de reeds geslachtelijk ontwikkelde vrouw behoudt de vrouwelijke kenmerken, alhoewel de geslachtsorganen (baarmoeder, baarmoederhals, schede en vulva) een min of meer duidelijke atrophie ondergaan en er climacterische klachten kunnen ontstaan die in de regel sterker zijn als de vrouw jong was. De eierstokken zijn blootgesteld aan ontstekingen bij diverse acute en chronische besmettingen van de genitalia; pijn in de ovariële streek is evenwel maar zelden van ovariële oorsprong; een uitzondering vormt de zgn. middenpijn of ovulatiepijn (z gynaecologie).
PROF. DR J. A. SCHOCKAERT