Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VRIJDENKERS

betekenis & definitie

is een term waaraan verschillende inhoud wordt gegeven.

De benaming is ca 1700 ontstaan in Engeland. Met de woorden freethinkers en freethought placht men de Deïsten aan te duiden, die redelijk denken en tolerantie boven alles stelden en doorgaans de bijzondere openbaring verwierpen (men denke aan A. Collins, „Discourse of freethinking occasioned by the rise and growth of a sect Freethinkers”, 1713, en aan de naam van een sinds 1718 in Engeland uitgegeven weekblad „The Freethinker”).

In later tijd en vooral sinds het midden van de vorige eeuw verstaat men onder vrijdenkers allen, die zich in hun denken los willen maken van het gezag van kerk, bijbel, geloof, traditie, zede of conventie. Het verzet tegen deze autoriteiten is veelal bepaald door: ideeën der Verlichting, de methode en de uitkomst der natuurwetenschappen, de denkwijze van het materialisme (geschriften van Moleschott en Büchner), de evolutieleer van Darwin, de resultaten van de literaire en historische critiek in de bijbelwetenschap, anarchistische stromingen (Bakoenin, Domela Nieuwenhuis). Tot de voorlopers van deze „vrijdenkers” rekent men dan ook reeds mannen als Copernicus en Galilei en de Spiritualisten uit de tijd der Hervorming.

Ten slotte gebruikt men de benaming ook in beperkter zin en denkt dan aan de radicale vormen van dit vrije denken, waarbij elke vorm van religie wordt afgewezen (atheïsme), kerk en godsdienst stelselmatig worden bestreden of ook met alle geldende moraal, zede en traditie wordt gebroken.

In de 19de eeuw ontstaan organisaties van vrijdenkers als de Internationale Freidenkerbund (Brussel 1880), de Internationale Proletarischer Freidenker (1925); in Nederland de vereniging De Dageraad (1856) en de vereniging van buitenkerkelijke intellectuelen De Nieuwe Gedachte. In Rusland werd in 1925 opgericht de Vereniging van strijdende godlozen (later vervangen door de Vereniging voor wetenschappelijke atheïstische kennis), die in felle en stelselmatige propaganda, vooral onder de jeugd, het Christendom, niet alleen in de Oosterse Orthodoxe en Rooms-Katholieke kerken, maar ook in alle andere kerken bestrijdt.

Lit.: Zie bij art. Dageraad en verder: J. M. Robertson, A Short History of Freethought, ancient and modem, 2 vols, 31916; Idem, A History of Freethought in the Nineteenth Century, 2 vis. (1929); F. Mauthner, Der Atheismus, 4 Bde (Strassburg Berlin, i920-’23); S. E.

Verus, Einführung in die Geschichte des freien Gedankens (1914); C. Taesler, Das F.tum, sein Wesen, seine Geschichte u. seine Überwindung durch die Humanitäts-Religion (1928).

< >