(1) heet in het staatsrecht der V.S. een constituerende vergadering. In navolging daarvan werd in Frankrijk op 10 Aug. 1792 — nadat het koningschap geschorst was — een Nationale Conventie bijeengeroepen, die vergaderde van 21 Sept. 1792 tot 26 Oct. 1795.
Toen zij gereed gekomen was met de Grondwet van 1793, besloot zij in het verband met de algemene toestand van het land deze nog niet in te voeren en bijeen te blijven (28 Aug. 1793). Haar macht had zij toen reeds verloren aan het dictatoriale bewind van het Comité de Salut Public. Na de val van Robespierre (27/28 Juli 1794) kreeg zij die terug, maar nu besloot zij de Constitutie van 1793 in te trekken en een nieuwe te maken (3 Dec. 1794). Deze, die het gezag van de bourgeoisie herstelde, werd aangenomen op 22 Aug. 1795.
Nu besloot de Conventie echter bovendien nog, dat tweederde van de leden der Raden, die volgens de nieuwe Grondwet de wetgevende macht zouden hebben, uit exConventie-leden zou moeten bestaan (30 Aug. 1795). Zo leefde de Conventie nog enigszins in de Senaat en Raad van Vijfhonderd voort.(2, rechtsvordering). Eiser en gedaagde in conventie. Een burgerlijk proces vangt als regel aan met een dagvaarding (art. 1 W.v.B.Rv.), waarbij hij, die dagvaardt, de eiser, zijn wederpartij, de gedaagde, oproept om voor de rechter te verschijnen; in deze dagvaarding doet hij hem o.m. mededeling van zijn eis, d.i. van de uitspraak, die hij van de rechter tegen de opgeroepene gaat vragen. De gedaagde kan zich tegen deze eis te weer stellen; hij kan ook nog verder gaan en, nu hij toch met zijn wederpartij voor de rechter staat, zijnerzijds iets vorderen, dat hij meent van de ander te kunnen verlangen.
Zulk een tegenvordering noemt men dan een eis in reconventie; en ter onderscheiding van het hiermee ontketende nieuwe geding spreekt men dan van het oorspronkelijke als van dat in conventie. Men noemt degene, die het proces aanhangig heeft gemaakt, dan eiser in conventie en gedaagde in reconventie, en hem, tegen wie de vordering oorspronkelijk werd ingesteld, gedaagde in conventie en eiser in reconventie. Art. 250 van het Ned. W.v.B.Rv. geeft de gedaagde in het algemeen het recht een eis in reconventie in te stellen.
Gewoonlijk hebben de vorderingen in conventie en reconventie iets met elkaar te maken. Na een aanvaring bijv., waarbij beide schepen beschadigd zijn, vordert de eigenaar van het ene in conventie vergoeding wegens de schuld van het andere, dat de gedaagde tot reder heeft; deze laatste weert de eis af met de bewering, dat niet zijn schip, doch het andere schuld heeft, en vordert nu, dit laatste stellende naast het rederschapervan van zijn wederpartij en zich beklagende over zijn eigen schade, vergoeding hiervoor in reconventie. Zulk een feitelijke samenhang is evenwel geenszins vereist; vordering en tegeneis kunnen voortspruiten uit geheel verschillende omstandigheden.
De zaken in conventie en reconventie worden als regel tegelijk voldongen en beslist, tenzij de rechter bevindt, dat de ene zaak eerder kan worden afgedaan dan de andere (art. 252 W.v.B.R.). In dit laatste geval gelden er ook de gewone appèlregelen voor; anders is reeds hoger beroep toegelaten, als de bedragen der vorderingen, bij elkaar opgeteld, de grens overschrijden, waar beneden de rechter in hoogste aanleg recht spreekt (art. 253 W.v.B.R.).
De eis in reconventie kan alleen worden ingesteld bij het dienen van antwoord op de door de eiser ingestelde vordering. In de verdere loop van het proces heeft de gedaagde dit recht niet meer (art. 251 W.v.B.R.).
In hoever een reconventionele eis mogelijk is in zaken, waarin het conventionele geding niet met een dagvaarding begint, is betwist. Begint het geding met een verzoekschrift, dan neemt men gewoonlijk aan, dat deze mogelijkheid niet bestaat.
De reconventionele eis is in ons huidige proceswetboek gekomen van het Oudnederlandse procesrecht uit (van Boneval Faure, Het Nederlandse burgerlijk procesrecht I,'3<ie dr., 1893, blz. 25); in de „Code de procédure civile” kwam hij niet voor, ofschoon hij in oudere processtelsels, zij het veelal op beperkter schaal, wel bekend was (t.a.p. III, 3de dr., blz. 15-17). Nochtans heeft hij zich ook in de Franse rechtspraktijk weten in te burgeren, al staat men hem ginds minder algemeen toe dan in Nederland (Japiot, Traité élémentaire de procédure, 3de dr. § 820).
PROF. MR R. P. CLEVERINGA
Lit. over de reconventionele vordering: Van Boneval Faure t.a.p. III (1901), blz. 15-34; Van Rossem, Burgerlijke rechtsvordering, I (1934), 3de dr., blz. 385-390; Star Busmann, Hoofdstukken van burgerlijke rechtsvordering (1948), § 310-313.
(3, militair). Militaire conventies (commercia belli) zijn overeenkomsten tussen de oorlogvoerenden gesloten en slechts betreffende de regeling van bepaalde punten, betrekking hebbende op de oorlog, waarin zij werden aangegaan. Zij hebben betrekking op: het gebruik van sommige wapenen of strijdmethoden, de handel en de visserij, de loop der posten, de sauve-gardes, parlementairs, het begraven der doden enz. Zij kunnen geldig zijn voor de gehele duur van de oorlog, voor een zeker tijdperk daarvan of wel slechts betrekking hebben op een bepaald geval.
Met het sluiten van de vrede houdt hun werking op, tenzij een vroeger tijdstip daarvoor werd aangewezen. Militaire conventies, die voor de gehele oorlog geldig zijn (het neutraal verklaren van bepaalde plaatsen, regeling van post- en telegraafverkeer enz.), alsmede, altijd, die betreffende uitwisseling van krijgsgevangenen, worden cartels genoemd. In verband daarmede worden de schepen, die deze gevangenen naar hun land terugbrengen, aangeduid als cartelschepen. '
Militaire conventies in engere zin, en slechts een onderdeel van de weermacht betreffende, worden meestal door de betrokken bevelhebbers gesloten; behalve de capitulatiën en wapenstilstanden hebben zij betrekking op onzijdig-verklaring van bepaalde plaatsen of landstreken, op onschendbaar verklaring van bepaalde personen enz.
(4, staatsrecht). Het constitutionele recht vindt men vooral in geschreven bepalingen van de Grondwet neergelegd. Maar die omvatten niet het geheel van dat recht. Mede vinden in het Staatsrecht gebruiken een plaats.
Gewoonlijk spreekt men dan van „conventions”, omdat het begrip zich het eerst en het meest in het Engelse Staatsrecht heeft ontwikkeld. Men heeft wel willen ontkennen, dat dergelijke, algemeen aanvaarde, gebruiken „recht” zijn. Ook dit steunt op Engeland, waar men „law” alleen noemt het recht, dat voor een rechter kan worden geldend gemaakt. En dat kan het recht, besloten in conventions, niet.
Maar in Nederland is het geen eis van recht, dat er een rechterlijke uitspraak over kan geschieden, al is dat dan veelal wèl het geval. Zo heeft men dan het geschreven èn het gewoonterecht als bron van staatsrecht aanvaard. Instituten van het laatste zijn bijv. het parlementaire stelsel, het slechts éénmaal voor eenzelfde conflict toegelaten recht van Kamer-ontbinding, etc. Over de vraag, of zulk een „conventie” in een bepaald geval geldt, kan men twisten. „Een enkel precedent schept geen gewoonte, maar wordt het telkens herhaald en komen afwijkingen steeds minder voor, dan heeft zich uiteindelijk een gewoonterecht gevormd” (Oud, Het constitutioneel recht van het Koninkrijk der Nederlanden, I, 1947, pag. 20). (Voorts z Grondwet).
Lit.: in de handboeken over de Grondwet; voorts M. B. A. Kahn in zijn diss.,,Conventions” of pol. stelregels (Gem.
Univ. A’dam 1919).