ook: marinebasis, beschermde ligplaats voor een scheepsmacht, waar deze gereed wordt gemaakt om buitengaats te opereren. Geen enkele vloot kan voor onbeperkte tijd in zee blijven; het personeel behoeft rust en ontspanning, het materieel onderhoud en reparatie, terwijl de voorraden geregeld moeten worden aangevuld.
Dit weegt tegenwoordig nog meer dan vroeger, door het hoge tempo van activiteit, de ingewikkeldheid der installaties en de snelle uitputting der verbruiksstoffen, hetgeen door meer comfort en verbeterde techniek niet wordt gecompenseerd. In oorlogstijd komt daar herstel van gevechtsschade bij, naast afgeven van gekwetsten en aanvulling speciaal van munitie. Hiertoe is een haven of rede met vliegveld nodig, die de verschillende eenheden naar behoefte kan opnemen en die voldoet aan de karakteristieke voorwaarden van goede ligging, configuratie en faciliteiten.Van deze is de eerstgenoemde factor vooral bepalend voor de waarde der basis als uitvalspoort; waar deze kwaliteit overweegt, spreekt men van posities, operatiebases of steunpunten (points d’appui). Deze bezitten daarnaast ten minste een bescheiden afweer en beperkte middelen (vooral brandstof), ondergebracht in hulpschepen of provisorische walinstallaties; hoofdzaak is echter de ligging bij het (vermoedelijke) operatieterrein of aan een der grote zeewegen. Gunstig is een plaats op de flank (Scapa Flow), of een centrale positie in het hart van een ruim zeegebied (Pearl Harbor), dan wel op de scheiding van twee van deze (Gibraltar, Singapore). Zulke sleutelpunten zijn als regel in handen van een grote zeemogendheid; zo bezat Nederland vroeger o.m. Kaapstad, Ceylon, Malaka en Formosa op de route naar het Verre Oosten. Voor stilligperioden van langere duur valt de vloot echter terug op een beter geëquipeerde oorlogshaven of reparatiebasis, welke in de eerste plaats bestemd is om een beschut onderkomen en alle nodige hulp te verschaffen.
Ze bevat daartoe uitgebreide steigers, dokken, vliegvelden, barakken, werk- en opslagplaatsen, oefenterreinen en dergelijke, meer dan een gewoon steunpunt als regel kan opbrengen. Zulks vraagt om ligging aan een ruime inham, liefst een riviermond (zoet water tegen aangroeiing), in of bij een ontwikkeld industriegebied, met goede verbindingen om gemakkelijk grondstoffen, voedsel en werkkrachten te kunnen aantrekken en anderzijds bepaalde werkzaamheden te kunnen uitbesteden aan particuliere bedrijven in de buurt. Een dergelijke situatie doet zich doorgaans alleen in het moederland voor; zelfs een grote, vooruitgeschoven basis als Pearl Harbor kan geen volledige assistentie geven, waarvoor de Pacificvloot gebruik moet maken van havens aan de westkust van Noord-Amerika (San Diego). Om die reden werd Soerabaja in Ned.-Indië verkozen boven Straat Soenda, dat uit operatief oogpunt vele voordelen had geboden.
Ten slotte vraagt elke basis een zekere mate van veiligheid, die ook in de ligging gevonden wordt. Nabijheid van vijandelijk territoir kan haar onhoudbaar maken door artilleriebeschieting (Gibraltar, Corregidor), vliegtuigaanvallen (Dover, Malta), bedreiging van de landzijde (Hongkong, Singapore). Om die reden geeft plaatsing op een klein eiland (Pearl Harbor) zekere voordelen, hoewel deze isolatie anderzijds de toevoer en verdere hulpverlening bemoeilijkt (Malta-convooien). Daarnaast is de configuratie van de basis belangrijk; ze moet ruimte hebben om schepen en vliegtuigen te verspreiden (luchtgevaar), met voldoende, liefst heuvelachtig land daaromheen (luchtwacht, geschutsopstellingen) en een lastig vaarwater voor indringers (stromingen, ondiepten), zo mogelijk met twee of meer gescheiden uitgangen, die de vijand dwingen tot verdubbelde inspanning bij afsluiting of blokkade. Deze natuurlijke, eigenschappen worden versterkt en aangevuld door luchtdefensie, havenverdediging en versterkingen aan het landfront, van welke zijde bases in het verleden meest zijn veroverd (Port Arthur, Singapore).
Over de waarde en het gebruik van vlootsteunpunten bestaat wijdverspreid misverstand, ook in militaire kringen. Zij zijn niets anders dan een onderdeel van het logistieke stelsel (z zeetactiek) dat de zeemacht effectief maakt, en dragen op zichzelf niet bij aan de algemene defensie, behalve misschien als ankers in een systeem van passieve kustverdediging. Een „stelling” van dicht bijeen gelegen bases (Russische Oostzeekust, Zuid-Engeland) biedt om die reden uit operatief oogpunt geen voordelen; zij bevordert wel een economische luchtverdediging, maar ook een vijandelijke blokkade en geeft weinig armslag voor strategische manoeuvres. Dit dwingt in oorlogstijd tot het inrichten van andere, verder weg gelegen steunpunten (Scapa Flow 1914; Duitsland in Noorwegen 1940). De zeeoorlog heeft bovendien een globaal karakter en wordt vaak op grote afstand van huis uitgevochten, in een gebied waar men tevoren geen enkele voorzorg deed treffen. In zo’n geval is de vloot afhankelijk van tijdelijke, vaak provisorisch ingerichte bases, zowel vaste als drijvende.
De Amerikaanse marine organiseerde een dergelijk systeem van enorme afmetingen in de Pacific (1943-’45), waarbij het constructiewerk aan de wal werd verricht door een speciaal korps, de „Seabees”, ca 300 000 man sterk. Bij gebrek aan eigen middelen vinden deze installaties hun bescherming in de aanwezigheid van de zeemacht; onder geen omstandigheid echter mag zulks leiden tot het binden van de vloot aan haar bases. Dit keert de rollen om en maakt het steunpunt tot een blok aan het been. Bij locale autoriteiten bestaat doorlopend neiging om de marine op deze wijze als een „fortress-fleet” te misbruiken, ondanks vroegere ervaring (Batavia 1760-’84; Port Arthur 1904-’05).
De Nederlandse vlootbasis bevindt zich te Den Helder (Willemsoord), met hulpsteunpunten in Amsterdam, Rotterdam, Vlissingen, Curacao (Willemstad) en Nieuw-Guinea (Hollandia, Biak).
VICE-ADMIRAAL JHR H. A. VAN FOREEST
Lit.: Castex, Théories stratégiques (1929-’39); Brodie, A Guide to Naval Strategy (1944).