stuk doek, meest van een speciale stof („vlaggedoek”) en van variërend model, kleur en tekening, als regel gevoerd aan een vlaggestok of -lijn en dienstdoend als symbool, onderscheidingsteken, seinmiddel (z sein) of anderszins.
Reeds in de verre Oudheid waren bepaalde tekens in gebruik, die werden opgericht of meegedragen om de verbondenheid met vorst, land en volk of de saamhorigheid van een groep strijders te demonstreren. Egyptenaren, Assyriërs, Joden, gebruikten reeds zulke standaarden, meest op een speer gevoerd, evenals de Griekse steden en ook de Perzen, wier koning Cyrus een witte vlag met een gouden adelaar voerde. Bekend is de Romeinse adelaar op het vaandel (vexillum) der ruiterij. De „labarum” of rijksvaan van keizer Constantijn was van purper, waarin het Griekse Christusmonogram. Ook de oude Germanen en later de Vikings kenden strijdvanen. Vooral in de Middeleeuwen bestond er verscheidenheid in vorm en afmetingen. Als grote strijdvlag diende de banier of veldteken, rechthoekig en versierd met het wapen van de vorst, stad of „baanderheer”.
Bekend is de „oriflamme” van de Franse koningen, later vervangen door de lelievlag. Kleiner waren de banderole (kleine banier), de gonfanon of strijdvaan (afgel. van O.Duits gunnfano) en de gonfalon; de laatste twee gevoerd aan een dwarshout op de vlaggestok evenals vroeger de Romeinse vaandels. De kleine lansvaantjes der ridders heetten pennons en zo waren er nog andere. Ter zee kwamen dezelfde benamingen voor; de oudste instructies van onze Bourgondische Marine spreken afwisselend van „vlagghe”, „vendel”, „banier” en daarnaast van „vaentken” en „pennoen” (pynon, pingnon, pioen).
Tegenwoordig gebruiken alle souvereine staten als nationaal symbool een lands- of natievlag (zie plaat). Deze wordt doorlopend gevoerd op oorlogs- en koopvaardijschepen, bij militaire inrichtingen aan de wal en voor sommige andere regeringsgebouwen (bijv. consulaten), en wordt bij bijzondere gelegenheden uitgestoken door de bevolking en/of regeringsinstanties. De oudste, nog in gebruik zijnde natievlag is die van Denemarken (Waldemar 1219); de Britse Union Jack is een samenvoeging van drie oudere tekens (St. George’s-, St. Andrew’s- en St. Patrickscross).
De Nederlandse vlag vindt vermoedelijk haar oorsprong in de kleuren van de Prins van Oranje, waarbij het rood geleidelijk het oranje zou hebben verdrongen; zekerheid bestaat daarover echter niet. Sommigen zien in het rood-wit-blauw de drie standen (geestelijkheid, ridderschap, steden) vertegenwoordigd, en anderen verbinden de kleuren met de livrei der graven uit het Beierse huis, zonder bewijs evenwel, ’s Prinsen livrei, voor het eerst beschreven in 1577, zou afgeleid kunnen zijn van de blauwe jachthoorn in zijn wapen met zilveren beslag en rode snoeren; tussen dit heraldiek rood, of „keel” en een donkere oranjekleur bestond geen principieel onderscheid. Erkenning van de heraldische oorsprong der vlaggekleuren heeft in 1949 bij Ministeriële Beschikking geleid tot het invoeren van vermiljoen en kobaltblauw van een vastgestelde tint en intensiteit. In 1572 wordt voor het eerst van de Prinsenvlag gesproken, soms een effen oranjevlag, maar meestal een driekleur met drie of meer (tot 10) banen. Aanvankelijk was ze in gebruik naast de Bourgondische vlag en na de afzwering naast de officiële Statenvlag, die een gekroonde rode leeuw met 17 (later 7) pijlen toonde in een geel veld (deze kleuren werden later omgekeerd). Eerst na 1795 (en aanvankelijk nog met een toegevoegd embleem) werd het rood-wit-blauw als de „enige” officiële landsvlag aanvaard.
Het is algemeen gebruik om de natievlag met eerbied te behandelen; Nederland is in dit opzicht wel eens achtergebleven bij andere landen, bijv. bij de V.S., waar de jeugd in schoolverband dagelijks wordt herinnerd aan al het goede, wat „Old Glory” vertegenwoordigt. Om die reden zijn door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in 1949 aan de opvoeders van de jeugd terzake richtlijnen verstrekt. Zij schrijven o.m. voor om uitgestoken vlaggen bij zonsondergang in te halen, en te waken tegen slordig en onvolkomen vóórhijsen of halfstok voeren (teken van rouw). De natievlag behoort niet gebruikt te worden om een bank of lessenaar te draperen; wil men ze bij een plechtigheid binnenshuis tegen de wand hangen, dan moet er op gelet worden dat het rood boven komt en de broeking (d.i. de zijde, die aan de stok of lijn is bevestigd) aan de linkerkant. De vlag mag niet op de grond slepen; een oranjewimpel kan alleen worden toegevoegd, wanneer speciaal de eenheid van Oranje en Nederland wordt gedemonstreerd, dus bijv. op verjaardagen van een lid der Koninklijke familie. Wanneer de vlag bij een bepaalde ceremonie wordt gehesen of neergehaald, behoren de aanwezigen staande front te maken naar de vlaggemast en het hoofd te ontbloten.
Vooral bij het zeewezen zijn de vlaggen van bijzondere betekenis. De Koninklijke Marine onderscheidt in beginsel drie typen: de eigenlijke vlag, die vierkant of langwerpig is, de standaard, welke aan de van de broeking afgekeerde zijde een driehoekige insnijding toont, en de wimpel, die van de broeking af uitloopt in een of twee punten. In de vaart voeren de oorlogsschepen de natievlag als regel aan de achtergaffel, en geankerd of gemeerd liggende, aan een vlaggestok op het achterschip. Bij speciale gelegenheden (Zon- en feestdagen, bezoeken van H.M. de Koningin en van leden van het Koninklijk Huis enz.) wordt op het voorschip tevens een geus* gehesen. Het eigenlijk karakter van oorlogsschip wordt echter weergegeven door de oorlogswimpel, standaard of commandovlag, die van de masttop waait als teken van bevelvoering (z ook oorlogsschip). Daarnaast tonen leden van vorstenhuizen, staatshoofden of bepaalde hoge autoriteiten (minister en staatssecretaris van Marine, vlagofficieren) een onderscheidingsvlag eveneens aan een masttop, die echter de vlag of wimpel van de bevelvoerder niet vervangt. Op de verjaardag van H.M. de Koningin, op nationale feestdagen en bij enkele andere, bijzondere gelegenheden worden naast vlag en geus ook topvlaggen (nationale vlag in alle masttoppen) gehesen en wordt als regel tevens gepavoiseerd, d.w.z. wordt een rij seinvlaggen met gelijke tussenruimten aangeslagen aan een lijn, die van het voorschip, via de masttoppen, naar het achterschip voert.
Er bestaat vrij veel verscheidenheid in de keuze van vlaggen door de verschillende zeevarende landen. Sommige Marines gebruiken, instede van de nationale vlag, voor haar schepen een speciale oorlogsvlag, zoals in Engeland en zijn dominions (de „white ensign”), België, de Skandinavische landen, Griekenland en elders. Nederland heeft een eigen vlag toegekend aan de Marineluchtvaartdienst, die zijn embleem in de witte baan van de driekleur voert. De geus verschilt meestal weer van de vlag, o.m. in Nederland, de V.S., Portugal, Denemarken en Rusland. Ook komt een afzonderlijke koopvaardijvlag voor, bijv. in Engeland (de „red ensign”), Griekenland en Finland. Daarnaast kent Nederland nog de Marinereservevlag (zijnde de nationale driekleur, met in de witte baan een zwart anker met kroon), die koopvaardijschepen mogen voeren, wanneer de gezagvoerder reserveofficier is bij de Koninklijke Marine.
In Engeland doet de „blue ensign” daartoe o.m. dienst. Het is de gewoonte, dat koopvaarders, als zij een oorlogsschip ontmoeten, met de vlag salueren door deze neer te halen en pas weer voor te hijsen, wanneer het laatste met zijn vlag terug heeft gegroet. Wanneer men aan boord of aan dek van een oorlogsvaartuig komt, en ook bij het dagelijks ceremonieel der vlaggeparade (hijsen van de vlag in de morgen en neerhalen bij zonsondergang), geeft men het verschuldigde eerbetoon (halt en front maken en groeten). Bij een zeegevecht worden topvlaggen aan de masten vastgespijkerd; het is ter zee traditie, dat een schip niet wordt overgegeven, maar „met waaiende vlag” ondergaat.
Te land kent de krijgsmacht als hoogste symbool het vaandel*-, de bereden troepen gebruiken een standaard, d.i. een vaandel van kleiner formaat, met een staande leeuw. In tegenstelling met de vlag aan boord, wordt het vaandel slechts bij plechtige gelegenheden vertoond of meegedragen; alsdan krijgt het soortgelijke eerbewijzen als bovengenoemd.
De Rijksstandaard, een der insigniën van de Kroon (z Rijksinsigniën), is bevestigd aan een dwarsstang op de stok, zoals oudtijds reeds gebruikelijk was. Dit laatste geldt ook voor de meeste vaandels van burgerlijke of kerkelijke organisaties, die worden meegevoerd in optochten, processies en dergelijke.
VICE-ADMIRAAL JHR H. A. VAN FOREEST
LUIT. T.Z. I J. G. COX
Lit.: G. de Waard, De Nederlandsche vlag (Groningen 1900); A. Hall erna, Onze Nationale Vlag (Bolsward 1945); Beeld encyclopedie. Alle Vlaggen der Wereld (Alkmaar 1951); Verz. Verord. KM deel 9. Commando- en onderscheidingsvlaggen, standaarden en wimpels; A.
Mac George, Flags: Some Account of their History and Uses (1881); F. E. Hulme, Flags of the World: Their History, Blazonry and Associations (1897); Gordon Campbel and I. O. Evans, The Book of Flags (London 1950); F. J.
N. Wedge Brown’s Flags and Funnels of Steamship Companies of the World (Glasgow 1951); H. Gresham Carr, Flags of the World (London 1953).
Vlagoverdracht
noemt men het overgaan van een schip, in het algemeen een handelsschip, onder een andere vlag. In engere zin duidt men met vlagoverdracht aan het brengen van belligerente handelsschepen onder onzijdige vlag, waardoor zij de voordelen van het voeren van die vlag kunnen genieten en zich aan het vijandelijk buitrecht kunnen onttrekken. De rechtsgeldigheid van deze overdracht onder neutrale vlag is gebonden aan enkele volkenrechtsregels, neergelegd in de artt. 55 en 56 van de zgn. Londense zeerechtdeclaratie van 26 Febr. 1909 (z Londen).