politiek van die Europese vorsten uit de tweede helft der 18de eeuw, wier doel het was om, uitgaande van de denkbeelden der „Verlichting”, hun staten „redelijk” in te richten, een aantal historische belemmeringen van hun absolute macht op te ruimen en, met name in de Katholieke landen (z Jozef II, Jozefinisme'), de Kerk als machtig concurrerend instituut te lijf te gaan. Men kan ook zeggen, dat verhoging van de volkswelvaart, verbetering en verwereldlijking van het onderwijs, invoering van algemene en meer humanitaire strafwetboeken min of meer algemene kenmerken der verlichte despoten zijn geweest.
Van versterking der medezeggenschap van de onderdanen, alsmede van toelating van vrije critiek zijn zij echter afkerig: de regering wordt gevoerd door slechts aan de vorst verantwoording verschuldigde ambtenaren, die van de „filosofische” denkbeelden vervuld zijn. Voor de maatregelen der afzonderlijke „verlichte despoten” z Frederik II van Pruisen, Catharina II van Rusland, Gustaaf III van Zweden, Jozef II van Oostenrijk, Leopold II van Toscane, Karel III van Spanje, Pombal, Struensee, Choiseul en Turgot.Lit.: M. Lhéritiet, Le despotisme éclairé de Frédéric II à la Révolution française (Bulletin du comité international des sciences historiques 1937); Albert Sorel, L’Europe et la Révolution française: Les mœurs politiques et les traditions (1885); P h. Sagnac, La rénovation politique de l’Europe au XVIIe siècle, in Mélanges H. Pirenne (1926), dl II, pag. 435 v.v.; P. Klassen, Die geistesgeschichtl. Grundlage des aufgeklärten Despotismus (1925).