Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Toscane

betekenis & definitie

(Ital.: Toscana), voormalig groothertogdom aan de westkust van Italië, thans een landschap (compartimento) dat de provincies Arezzo, Florence, Grosseto, Livorno, Lucca, Carrara, Pisa, Pistoje en Siena omvat.

De gezamenlijke oppervlakte bedraagt 22 990 kma, het aantal inw. (1951) ca 3 150 000. Van deze provincies behoorden Carrara en Lucca niet tot het oorspronkelijke groothertogdom.

Het is een zeer heuvelachtig gebied, dat wordt afgewaterd door de Arno, de Cecina, de Serchio en de Ombrone. De kuststreken waren tot voor kort moerassig en vrij ongezond. In het Z. van Toscane lagen de beruchte Maremmen, een uitgestrekt moerasland, dat in de 20ste eeuw werd drooggelegd en in cultuur gebracht. Overigens is het door rivieren aangeslibde land (en vooral de dalen) vruchtbaar, ook al omdat enkele ketens van de Apennijnen uit vulkanische gesteenten bestaan. Tarwe, granen, olijven, tabak en wijn (Chianti) zijn de voornaamste voortbrengselen van de bodem. Ook heeft Toscane veel delfstoffen in de bodem, waaronder ijzer, koper, kwik, ligniet en marmer (dit laatste bij Carrara). De gevarieerde industrie omvat de vervaardiging van katoen, zijde, wol, glas, porselein en ceramiek. In Livomo zijn olieraffinaderijen en scheepswerven en er zijn hoogovens te Porto Ferrajo op Elba. De snelstromende rivieren (zoals de Serchio en Ombrone) leveren hydroëlectrische energie. De belangrijkste nederzettingen liggen aan de rand van het bekken of in de rivierdalen. Hiertoe behoren Florence, Pisa, Siena, Lucca, Pistoja, Livomo en Grosseto. De eerste drie zijn centra van Toscaanse kunstnijverheid.

GESCHIEDENIS

Toscane is het oude Tuscië of Etrurië. Na de ondergang van het Westromeinse rijk (476 n. Chr.) was het land eerst onderworpen aan de Oost-Goten, daarna aan de Grieken en eindelijk aan de Langobarden. Karel de Grote stelde in 774 Toscane onder het gezag van een hertog. Als zodanig wordt in 828 „markgraaf” Bonifacius genoemd, die een zekere zelfstandigheid verkrijgt. In 1052 sterft markgraaf Bonifacius II en wordt, na een regentschap van zijn weduwe Beatrice, door zijn enige en kinderloze dochter Mathilde opgevolgd. Deze vermaakte in 1114, met haar overige bezittingen, ook Toscane aan de Heilige Stoel. Gedurende de oorlogen, die wegens haar nalatenschap tussen de keizer en de paus ontbrandden, maakten de stedelijke gemeenten Florence, Siena, Pisa, Lucca, Arezzo zich zelfstandig. Onder deze verkreeg Florence de meeste macht, zodat het gedurende de 14de en 15de eeuw het grootste gedeelte van Toscane met zijn gebied verenigde. De Medici brachten Pisa in 1509 en Siena in 1559 onder de heerschappij van Florence. Karel V verhief in 1530 zijn latere schoonzoon Alessandro de’ Medici tot erfelijk hertog van Florence. Diens opvolger Cosimo I (1537—1574) werd in 1569 door paus Pius V benoemd tot groothertog van Toscane, waardoor deze naam weer een politieke betekenis kreeg (z Florence).

Volgens de bepalingen van de Vrede van Wenen, van 1735, viel Toscane na de dood van Giovanni Gastone, de laatste Medici (x737)» ten aan hertog Frans Stephanus van Lotharingen, gemaal van Maria Theresia van Oostenrijk, de latere keizer Frans I. Hij werd in 1765 opgevolgd door zijn tweede zoon, groothertog Leopold I, onder wiens verlicht bestuur de stoffelijke en zedelijke belangen van het land op een uitstekende wijze werden behartigd. Toen Leopold in 1790 de keizerlijke troon beklom, had hij in Toscane tot opvolger zijn tweede zoon Ferdinand III, die in de voetstappen trad van zijn vader. In 1793 voegde hij zich echter bij de Coalitie tegen Frankrijk. Bij de Vrede van Luneville in 1801 moest hij dus Toscane tegen Salzburg afstaan. Nu werd Toscane in het koninkrijk Etrurië herschapen en kwam het onder de infant Lodewijk van Parma. Door het verdrag van Fontainebleau van 27 Oct. 1807 werd Etrurië door Spanje tegen het N. van Portugal aan Frankrijk afgestaan en bij decreet van 24 Mrt 1808 met dit rijk verenigd, maar Napoleons zuster Elisa Baciocchi kreeg de titel van groothertogin van Toscane. Na de val van Napoleon in 1814 werd het land met enkele gebiedsuitbreidingen, o.a. het eiland Elba, aan aartshertog Ferdinand III teruggegeven, die er voor waakte, dat niet in alle opzichten de reactie intrad en veel van de goede Franse instellingen behield. Hij overleed in 1824 en werd opgevolgd door zijn zoon Leopold II, onder wiens regering Lucca in 1847 bij Toscane werd gevoegd en die, ondersteund door zijn minister, graaf Fossombroni, in de geest van zijn vader en grootvader regeerde. Sedert de dood van Fossombroni (1844) deed zich echter de reactionnaire invloed van Oostenrijk ook in Toscane gelden en de revolutie van 1848 noodzaakte ook de groothertog zich naar de wensen van de democratische partij te voegen. Hij benoemde een vrijzinnig ministerie Montanelli-Guerrazzi, maar verliet Florence

in 1849 en begaf zich naar Gaeta. Een Voorlopig Bewind riep nu een Constituante bijeen, 27 Mrt werd Guerrazzi tot dictator benoemd. Maar een tegenomwenteling maakte reeds 12 Apr. een einde aan de Republiek. Oostenrijkse troepen maakten zich in Mei van Livorno meester en trokken Florence binnen. Bij decreet van 8 Mei 1852 werd de constitutie van 1848 ingetrokken en het herstel van de onbeperkte souvereiniteit afgekondigd. De Oostenrijkse troepen ontruimden het land eerst in 1855.

Toen na het uitbreken van de oorlog tussen Oostenrijk en Frankrijk in 1859, Leopold weigerde zich bij Sardinië aan te sluiten, barstte 27 Apr. te Florence een opstand uit, die hem noodzaakte het land te verlaten. De vrede van Villafranca herstelde de Habsburg-Lotharingse dynastie weder. Leopold II deed 21 Juli 1859 afstand van de troon ten gunste van zijn zoon Ferdinand IV, maar de Vertegenwoordiging van het land verklaarde 16 Aug. 1859 het Huis Habsburg-Lotharingen vervallen van de troon en voegde Toscane bij het koninkrijk Sardinië, hetgeen door een volksstemming op ii en 12 Mrt 1860 bevestigd werd. 16 Apr. hield Victor Emanuel zijn intocht in Florence; voortaan behoorde Toscane tot Italië.

Lit.: Guelfï-Camapani, II libro d’oro della T. (1912): F. Schneider, Die Reichsverwaltung in T., 2 dln (1914-1921); Paspagliolo, L’Italia negli scrittori italiani ed esteri dl IV, T. (1932).