is oorspronkelijk de leefwijze, waarbij het gebruik van alle producten van dierlijke oorsprong is verboden. Er zijn enkele rassen, godsdienstige secten, monniksorden (bijv. de Trappisten) en andere godsdienstige groeperingen (bijv. de strikt orthodoxe hoge kasten der Hindoes) die zich uitsluitend voeden met plantaardige voedingsmiddelen.
Uit hetgeen over de voeding is geschreven volgt direct dat een dergelijk dieet tekorten heeft o.a. aan kalk, ijzer, in vet oplosbare vitamines en volwaardige eiwitten. Groenten bevatten i.h.a. wel mineralen en vitamines maar slechts in geringe hoeveelheid. Noten hebben wel enkele volwaardige eiwitten.De meeste vegetariërs beperken zich daarom tot onthouding van producten van geslacht vee, wild en vis, dikwijls uit ethische overwegingen, en gebruiken dus wel melk, eieren, kaas en boter zodat het dieet in alle opzichten volwaardig is. Ook zijn er mensen die zich, ten onrechte, hebben laten overtuigen van de schadelijke invloed van vlees op de gezondheid. Deze zijn veelal aanhangers van de natuurgeneeskunde.
GESCHIEDENIS
De term ,,vegetarianisme”, later „vegetarisme” (afgeleid van het Eng. vegetable, d.i. groente) is ontstaan, nadat in 1847 te Londen „The Vegetarian Society” was opgericht. Het principe is echter van veel ouder datum: zo was in Voor-Indië van oudsher het vegetarisme bij Brahmanen en Boeddhisten zeer verbreid. In Europa waren het in de Oudheid vooral de aanhangers van het Orphisme, de Pythagoreërs en de Cynici, verder o.a. Plato, Apollonius van Tyana, Epicurus en Neoplatonici als Porphyrius en Jamblichus, die het eten van vlees afkeurden. Ook de Joodse secte der Esseeërs en verschillende kerkvaders waren aanhangers van het vegetarisme. In de tijd van de Renaissance was het o.a. Leonardo da Vinci, die het doden van dieren verafschuwde; Franciscus van Assisi was hem trouwens daarin voorgegaan. Later stonden o.a. Milton, Shelley, Novalis, Schopenhauer, Richard Wagner en Tolstoj sympathiek tegenover een vegetarische leefwijze. In Engeland geldt als voorloper van het tegenwoordige vegetarisme J. Newton, die in 1811 zijn Return to Nature or Defence of Vegetable Regimen publiceerde. Naast de Vegetarian Society werd daar te lande bekend de ca 1901 ontstane „Order of the Golden Age”, gevestigd te Barcombe Hall (Paignton, South Devon), die het woord „fruitarianisme” introduceerde. In Duitsland ontstond in 1867 de eerste vegetarische vereniging. In Nederland werd in 1894 de „Nederlandsche Vegetariërsbond” opgericht, met orgaan De Vegetarische Bode. De redacteur ervan, Felix Ortt, is een van de bekendste propagandisten van het vegetarisme.
Lit.: J. A. Gleizes, Thalysie ou la nouvelle existence (Paris 1821, herdr. in 3 dln 1840-42); G. Lane, A Brief Practical Essay on Vegetable Diet (London 1847); A. Kingsford, The Perfect Way of Diet (London 1881); H. Williams, The Ethics of Diet (London 1883); F. Jaskowsk, Philosophie des Vegetarismus (Berlin 1912); A. Maurizio, Die Geschichte unserer Pflanzennahrung (1927); J. Haga, De vegetarische leefwijze de mensch waardig en tevens de gezondste (Amsterdam 1923, serie Elck wat wils); Idem, Vegetarisme en hygiëne, lezing (Baarn 1927); U. H. van Wijk, De vegetarische leefwijze (Zeist 1927); J. Haussleiter, Der Vegetarismus in der Antike (Berlin 1935); 1894-1944: leven en laten leven, uitg. v. d. Ned. Veg. bond ter gel. v. h. 50-j. bestaan (1946).