Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VITAMINES

betekenis & definitie

zijn stoffen, die gemaakt kunnen worden door bepaalde organismen en niet door andere, terwijl de laatste deze stoffen, hoewel in kleine hoeveelheden, toch nodig hebben om in leven te blijven, niet ziek te worden, zich voort te planten en eventueel hun jongen te kunnen verzorgen. Deze stoffen zullen dus in het voedsel van deze organismen moeten voorkomen.

Er zijn grote verschillen in het synthesevermogen der onderscheidene organismen. In het algemeen beschikt de plant over een veel groter synthesevermogen dan het dier. Onder de micro-organismen komen de grootste variaties voor. Uit dit alles blijkt de afhankelijkheid van het ene levende organisme van het andere, in het bijzonder die van het dier van de plant.Reeds lang voordat van enige wetenschappelijke voedingsanalyse sprake was had men verband gezien tussen het voorkomen van scheurbuik en voedselgebrek, en kon men deze ziekte verhinderen door het gebruik van citroensap. Pas veel later zou blijken op welke basis deze behandeling berustte. In het begin van de 19de eeuw, toen de chemie zich snel ontwikkelde, toonde von Liebig aan dat, behalve de eiwitten, vetten en koolhydraten, nog kleine hoeveelheden van onbekende stoffen noodzakelijk waren voor het leven. Zijn tijdgenoten, die meenden dat alle stofwisselingsprocessen tot eenvoudige scheikundige reacties waren terug te voeren, deelden zijn opvatting niet. Lunin (1881) en Bunge zagen dat muizen op een kunstmatige voeding van vetten, eiwitten, koolhydraten en mineralen niet in leven konden blijven. De Nederlanders Eykman en Grijns waren de eersten, die het ontstaan van beri-beri toeschreven aan het ontbreken van een bepaalde stof, die in het rijstvliesje aanwezig is (1901).

Aan de Poolse chemicus Funk danken wij de naam vitamine; hij meende gevonden te hebben dat de onbekende stoffen tot de eiwitten (amines) behoorden en voor het leven (pita) noodzakelijk waren. Na 1913 begon in vele delen van de wereld het zoeken naar de chemische samenstelling en eigenschappen van de vitamines. De ontdekkingen volgden elkaar snel op en nog steeds wordt er op het gebied der vitaminologie winst geboekt. Thans zijn de volgende vitamines bekend: vit. A, B1, B complex, C, D, E, F, H, K en enkele andere, die niet worden aangeduid met een letter van het alphabet.

De grens tussen vitamines en hormonen en tussen vitamines en fermenten is niet steeds scherp te trekken. Vitamines en hormonen zijn beide immers in zeer geringe hoeveelheden noodzakelijk voor het in stand houden van het organisme; de vitamines worden met het voedsel opgenomen; de hormonen worden in het lichaam zelfgemaakt. Er zijn echter vitamines, die de mens zelf vormt, mits een andere stof, een zgn. provitamine, wordt opgenomen (bijv. vitamine A uit caroteen) en die dus ook als hormonen kunnen worden beschouwd.

De planteneters stapelen de vitamines die zij met hun voeding tot zich nemen in meerdere of mindere mate op in hun organen en deze kunnen dan weer als vitaminebron dienen voor andere dieren en de mens.

Wordt aan een mens of een dier een bepaald vitamine onthouden, dan ontwikkelt zich een voor het ontbreken van dit vitamine karakteristiek ziektebeeld, dat men een deficiëntieziekte noemt.

Vele vitamines heeft men in zuivere vorm uit natuurproducten kunnen afzonderen, waarna men hun structuur heeft kunnen bepalen en ten slotte hun kunstmatige synthese in het laboratorium bewerkstelligen. Deze gang van zaken heeft een geheel nieuwe tak van chemische industrie tot gevolg gehad, zodat er vele kunstmatige preparaten in de handel zijn, waarmede eventuele tekorten van het voedsel kunnen worden aangevuld.

Het vitamine A of axerophthol wordt in het bijzonder aangetroffen in levertraan, daarnaast o.a. in boter en eigeel. In planten komt deze stof zelf niet voor; hierin vindt men echter een viertal moedersubstanties van dit vitamine, welke in het dierlijke lichaam in het vitamine worden omgezet. Deze moedersubstanties zijn het 𝜶, 𝛽- en y-caroteen en het kryptoxanthine. De vitamine A-deficiëntieverschijnselen zijn hemeralopie (nachtblindheid ), gevolgd door xerophthalmie (ontsteking van het hoornvlies van het oog) en keratomalacie (verdere aantasting van de oogbol); verder abnormale verhoorning van epithelia en verhoogde vatbaarheid voor infectieziekten. In Oost-Azië is vitamine A-tekort niet zeldzaam.

Het vitamine B1 aneurine of thiamine werd het eerst ontdekt in het zgn. zilvervliesje van de rijstkorrel. Dit is het vliesje dat de korrel nog omgeeft nadat de bolster verwijderd is. Het is aan de buitenkant rood gekleurd en wordt van de zgn. rode rijst verwijderd door een bewerking, die slijpen of polijsten wordt genoemd. Na deze bewerking heeft de rijst het gewone witte uiterlijk gekregen. De oorzaak van de in de tropen voorkomende ziekte beri-beri is het eenzijdige gebruik van deze witte rijst. De beri-beri komt voor in verschillende vormen: de droge, gekenmerkt door sterke vermagering, en de natte, gekenmerkt door oedemen, d.w.z. ophopingen van vocht in de weefsels.

Kenmerkende verschijnselen zijn verder verlammingen door degeneratie van de periphere zenuwen en een hartaandoening. Het ziektebeeld, dat bij dieren ontstaat wanneer in het voedsel geen vitamine B, voorkomt, wordt gewoonlijk aangeduid met de naam polyneuritis.

Aneurine speelt de rol van co-ferment bij de koolhydraatstofwisseling. Door gebrek ontstaat een ophoping van afvalproducten, die anders verder worden afgebroken tot onschadelijke stoffen. In Nederland ziet men wel een polyneuritis onder omstandigheden, die een verhoogde behoefte aan vit. Bt met zich meebrengen, bijv. alkoholisme en zwangerschap. Het dagelijkse minimum bedraagt 0,6 mg; bij groot koolhydraatverbruik kan dit stijgen tot 2 mg.

Vitamine B, komt vooral voor in granen (vooral in de buitenste lagen van de korrel, zodat bruinbrood, bereid uit meel van een hogere uitmalingsgraad, veel rijker is aan dit vitamine dan wittebrood), erwten en bonen, aardappelen, gist, lever, varkensvlees.



Vitamine B2 lactoflavine of riboflavine
treft men o.a. aan in melk, lever, ei en gist. Over eventuele deficiëntieverschijnselen bij de mens is nog niets met zekerheid bekend; bij de rat, een veel gebruikt dier voor voedingsonderzoek, neemt men haaruitval waar.

Het anti-pellagra-vitamine, nicotinezuuramide of niacine komt o.a. voor in dierlijke organen, melk, gist. De menselijke deficiëntieziekte pellagra is gekenmerkt door een ontsteking van de aan het licht blootgestelde delen der huid, diarrhee en ten slotte krankzinnigheid. Zij wordt hoofdzakelijk waargenomen onder de maïs-etende, arme bevolkingsgroepen der subtropische gewesten. Het ziektebeeld, dat zich bij een tekort aan nicotinezuuramide ontwikkelt bij de hond, wordt gewoonlijk aangeduid met de Engelse term „black tongue”.

Het vitamine B3, adermine of pyridoxine komt voor in gist, lever, vis. De bij de rat waargenomen deficiëntieverschijnselen bestaan uit ontstekingen aan snuit en poten.

Het vitamine genaamd pantotheenzuur treft men aan in planten en gist. De deficiëntieverschijnselen zijn bij de kip een huidontsteking, bij de rat het grijs worden van aanvankelijk zwarte haren.

Bij gebrek aan bios I of meso-inosiet, aanwezig in planten en wilde gisten, wordt bij de muis uitval der haren waargenomen.

De betekenis van de drie laatstgenoemde stoffen in de voeding van de mens is nog problematisch. Tot het zgn. vitamine B complex rekent men verder o.a. para-aminobenzoëzuur, choline, foliumzuur en vitamine B12. Para-aminobenzoêzuur is een bacterie-vitamine en remt de anti-bacteriële werking der sulfonamides. Een tekort aan choline veroorzaakt, althans bij dieren, een ziekelijke vervetting van de lever. Foliumzuur, dat het eerst werd ontdekt in groenten, vandaar de naam, voorkomt en geneest bepaalde vormen van macrocytaire anaemie . Er zijn aanwijzingen, dat aneurine, riboflavine en nicotinezuur door de darmbacteriën van de mens kunnen worden gesynthetiseerd. Dat melk het ontstaan van pellagra kan voorkomen, zou dan kunnen berusten op een wijziging van de darmflora.



Vitamine Bi2
is een cobalt bevattend vitamine, dat in zeer geringe hoeveelheden de pernicieuze anaemie geneest en waarschijnlijk identiek is aan de extrinsic factor van Castle. Terwijl in het voorgaande enige vitamines genoemd zijn, waarvan het ontbreken alleen bij dieren bekende afwijkingen veroorzaakt, hebben wij hier te doen met een vitamine, waarover men uitsluitend georiënteerd is wat betreft de gevolgen van zijn ontbreken bij de mens. Het wordt bereid uit de lever van slachtdieren en uit micro-organismen.

Het vitamine C of l-ascorbinezuur komt vooral voor in vruchten en groenten, doch ook in de aardappel. Voor zover bekend, zijn slechts de mens, de cavia of het Guinese biggetje en de mensapen, in mindere mate ook het konijn, gevoelig voor het ontbreken van dit vitamine in het voedsel. De deficiëntie ziekte heet scheurbuik of scorbuut en is gekenmerkt door een verlaagde resistentie van de wand der haarvaten, waardoor bloedingen ontstaan.



Vitamine C
werd eerst verkregen uit paprika’s, maar thans wordt het uitsluitend synthetisch bereid. Vitamine C heeft een functie bij de verbrandingsprocessen en de mineralenstofwisseling van gebit en beenderen en het activeert een aantal fermenten. Het lichaam heeft geen stapelplaatsen voor vitamine C. Is een bepaald verzadigingspunt in het bloed bereikt dan wordt het teveel uitgescheiden in de urine. Infecties doen de behoefte aan vitamine C in het lichaam stijgen, mogelijk voor neutralisering van gifstoffen der ziekteverwekkers. Ascorbinezuur is niet bestand tegen langdurige verhitting en inwerking van alkaliën (o.a. zeep). De dagelijkse behoefte is ca 25-50 mg.

De D-vitamines voorkomen en genezen rhachitis of Engelse ziekte, welke berust op onvoldoende verkalking der beenderen van kinderen en jonge dieren. Behalve door toediening van een dezer vitamines kan deze ziekte ook worden voorkomen of genezen door bestraling met ultraviolet licht. Er zijn verscheidene D-vitamines bekend. De voornaamste daarvan zijn de vitamines D2 en D3. Het vitamine D2 of calciferol is een kunstproduct, dat men bereidt door bestraling van een plantaardig sterol, ergosterol, met ultraviolet licht. Het natuurlijke vitamine D, het vitamine D3, komt vnl. voor in levertraan. Het kan ook kunstmatig bereid worden door bestraling met ultraviolet licht van 7-dehydrocholesterol, een stof, die in betrekkelijk grote hoeveelheid voorkomt in het vet van mosselen.

Vitamine D heeft een primaire werking op de kalk- en fosfaatstofwisseling, zodat voldoende kalk en fosfor uit het bloed worden opgenomen voor de verbening. Te veel vitamine D is schadelijk en kan verkalking in talrijke organen veroorzaken.

Ook het menselijk lichaam is in staat vitamine D te vormen uit dehydrocholesterol, dat in onze huid aanwezig is, mits het voldoende zonlicht (dus ultraviolette stralen) krijgt. Ter voorkoming van rhachitis heeft het jonge kind 800 int. E per dag nodig. De laatste jaren is gebleken dat grote hoeveelheden vit. D3 de huidtuberculose, lupus vulgaris (z huid) kunnen genezen.



Vitamine E,
dat in verschillende vormen voorkomt, nl. als 𝛼, 𝛽-, y- en e-tocopherol, is van invloed op de vruchtbaarheid van ratten.

Bij het ontbreken van vitamine E in het voedsel worden, wanneer een wijfje desondanks zwanger geworden is, de jongen niet voldragen, doch gaan vóór de geboorte dood en worden weer opgelost. Bij hernieuwde toevoer kan het wijfje weer voldragen jongen ter wereld brengen. Mannelijke ratten worden bij een tekort aan vitamine E steriel door onherstelbare degeneratie van het teelbalweefsel. Ook ontstaat bij ver voortgeschreden vitamine E deficiëntie atrophie van de spieren. Het aan vitamine E rijkste natuurproduct is tarwekiemolie; dit vitamine komt verder voor in groenten.

De verschijnselen, die men steeds heeft toegeschreven aan een tekort aan vitamine F kunnen worden voorkomen of genezen door toediening van één der onverzadigde vetzuren linolzuur, linoleenzuur en arachidonzuur. Zij komen voor in plantaardige en dierlijke vetten en oliën. Bij de rat werden als deficiëntieverschijnselen waargenomen een schilferige huidaandoening van de staart en ontsteking aan snuit en poten.



Vitamine H
of biotine komt voor in gist, rijstzemelen, melk en eidooier. De bij de rat waargenomen deficiëntieverschijnselen zijn haaruitval en een abnormaal grote afscheiding van huidvet.



Vitamine
K-deficiëntie is gekenmerkt door bloedingen, die moeilijk te stelpen zijn. Het bloed bevat dan te weinig prothrombine, de moeder-substantie van het stollingsenzyme thrombine (z bloed en haemorrhagische diathese).

Behalve de in de natuur aangetroffen vitamines K1 of a-phyllochinon (in groenten en lever) en K2 (in rottend vismeel), zijn er nog een drietal synthetisch bereide stoffen met overeenkomstige werking bekend, de vitamines K3 K4 en K5. Darmbacteriën van de mens maken dit vitamine, in normale omstandigheden voldoende om de dagelijkse behoefte te dekken. Als er geen gal in de darm komt, wordt vitamine K niet geresorbeerd (z geelzucht).

In een goed functionnerend organisme bestaat er een vitamines-evenwicht, waarbij tal van factoren een rol spelen. De werking der verschillende vitamines afzonderlijk is niet steeds even scherp omgrensd. Soms werken ze elkaar tegen, dan weer ondersteunen ze elkaars werking. Overmatig grote toevoer van vitamine A en D doet een relatief tekort aan vitamine C ontstaan. Vitamine A en D werken samen bij de voorkoming en genezing van rhachitis.

In het algemeen geldt dat een voldoend afwisselende voeding, op de juiste manier toebereid, ruimschoots voorziet in de behoeften aan vitamines. Hoewel extra toevoer van vitamines bij vele ziektetoestanden wordt aanbevolen zijn er slechts enkele omstandigheden waarin zij werkelijk zijn aangewezen:

1. genezing van deficiëntieziekten;
2. voorkoming van rhachitis bij het jonge kind;
3. verhoogde behoefte, o.a. infecties, maagbloeding, zwangerschap;
4. gestoorde opneming van vitamines, bijv. van de in vet oplosbare vitamines t.g.v. een gestoorde vetresorptie, van vitamine K bij geelzucht;
5. enkele bijzondere ziekten, o.a. vitamine D bij huidtuberculose.

Hoewel geen schadelijke gevolgen zijn waargenomen van een overmatige toevoer van vitamines, uitgezonderd vitamine D, moet toch worden gewaarschuwd tegen lichtvaardig gebruik van vitaminepreparaten zonder dat de arts deze voorschrijft.

PROF. DR H. G. K. WESTENBRINK

A. WESSELIUS—DE CASPARIS

Lit.: J. J. Hoff, G. G. Hoff-Vermeer en J. D.

Spruyt, De Vitamines (8ste dr., 1947); J. G. Westerouen van Meeteren en F. Koning, Vitaminen en Hormonen (Amsterdam 1944); F. A. Steensma, Voedingsleer (Amsterdam 1952); J. Doyer, Voedingstabellen en enkele gegevens over de voeding (Zutfen 1951).

< >