zijn de leden van de hoogste kaste in de Indische maatschappij. Zij vormen de geleerden- en leraarsstand bij uitnemendheid, hebben als zodanig tot hoofdzaak de studie van de Veda en de beoefening van alle vakken die daarmede en met de gezaghebbende overlevering vooral i.z. offerwetenschap, in verband staan.
Zij alleen zijn bevoegd om onder de Ârya’s, d.z. de leden der hoogste drie kasten, de offerplechtigheden te leiden en sacramentele handelingen te verrichten, zodat uit hen de priesters voortkomen. De meeste Brahmanen zijn echter geen priesters, maar geleerden, leraren, rechters; er waren en zijn nu onder hen nog verscheidenen die landerijen bezitten. Over het algemeen wordt hun bij de keuze van een beroep veel vrijheid gelaten, alleen is het hun verboden in dienstbaarheid te leven. De geestelijke adeltrots, waarvan zij meermalen blijk gaven, heeft nu en dan verzet tegen hun aanmatiging uitgelokt, maar anderzijds hebben ze bij hun matige leefwijze gemeenlijk geen misbruik gemaakt van hun aanzien om zich te verrijken. Door hun werkzaamheid en voorbeeld hebben zij op het godsdienstig en zedelijk leven der Indiërs een blijvende invloed ten goede uitgeoefend.
