Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Turkmenen

betekenis & definitie

of Turkomannen is de naam van een Turkse volksgroep, die tot voor kort als nomaden in de steppen ten O. van de Kaspische Zee en op de noordgrenzen van Perzië en Afghanistan woonden. Vroeger waren zij geduchte rovers, die tot ver in Perzië strooptochten deden.

Na de Russische verovering van hun land (1869-1885) zijn zij gepacificeerd en sedert zij in de Soyjet-republiek Turkmenistan georganiseerd zijn (hoofdstad Asjkabad) is landbouw hun voornaamste bestaansvorm geworden. Zij zijn vermoedelijk de directe afstammelingen van de oude Oghoezen en Soennietische Mohammedanen. Hun aantal bedraagt ca 1 millioen. Hun literatuur is hoofdzakelijk ongeschreven volksliteratuur (spreekwoorden, raadsels, vertellingen, liederen enz.). Tot de geschreven literatuur behoren, behalve lyrische gedichten, anonieme volksromans (bijv. Keur-ogloe, Äsjik Gharib e.a.), die verbreid werden door rondtrekkende zangers (bachsji’s), en ook bij de andere Oghoezische volksstammen (in Perzië en Anatolië) gevonden worden. Van hun vele dichters heeft vooral Machdoem Koeli (18de eeuw) bij de meeste Turkse volkeren grote populariteit verworven.Lit.: A. Samoylovitch, Otjerki po istorii Toerkmenskoj lit. (in: Toerkmenija, 1929); W. Barthold, Art. Türkmenen, in: Enz. d. Islam IV (Leiden 1934); Köprülü Zäde, Mehmed Fu’ad, Art. Türkm. Litteratur, in: Enz. d. Islam IV (Leiden 1934)» W. K. Matthews, Languages of the U.S.S.R. (Cambridge 1951).

Turkmenen-dynastieën

strikt genomen de beide Turkmeense dynastieën, bekend als die van de Zwarte en de Witte Ram, die in de 15de eeuw over West-Perzië heersten. Na het verval der Mongoolse heerschappij in Iran (2de helft d. 14de eeuw) waren de Sjiitische Turkmenen van de Zwarte Ram (Kara Kojoenloe), als leenmannen der Djalä’iriedensultans van Bagdad, Oeweis (1355-1374) en Ahmed (1374-1409), de eerste Turkmeense stam van N.W.-Iran, die het gelukte, een belangrijke rol te spelen en zich, na de dood van hun vorst, Kara Mohammed Toermoesj (1390), onder diens opvolger, Kara Jóesoef in Azerbeidzjan, met Tebriz als residentie, zelfstandig te maken. Het gelukte Timoer en zijn zoon, Miransjah, die reeds onder Toermoesj tegen de Turkmenen gestreden hadden, Kara Jóesoef in 1394 uit Azerbeidjan te verdrijven. Na langdurige, wisselvallige oorlogen, gedeeltelijk gesteund door de Osmaanse sultan Bajezïd I, moest hij ten slotte met zijn bondgenoot, Sultan Ahmed van Bagdad, in 1403 naar Egypte vluchten, waarvan zij beiden eerst na Timoers dood (1405) terugkeerden. In 1406 versloeg Kara Jóesoef Timoers kleinzoon, Aboe Bekr, bij Nachtsjiwan en heroverde Tebriz. In 1408 bracht hij Aboe Bekr en diens vader, Miransjah, opnieuw een zware nederlaag toe, waarbij laatstgenoemde sneuvelde. In 1410 overwon Kara Jóesoef sultan Ahmed bij Tebriz en doodde hem. Nu reikte zijn rijk van Georgië tot de Perzische Golf. In 1419 ontnam hij de Timoerieden ook nog Kazwin en Soeltanija. Toen Sjah Roech daarop van Herat uit tegen hem optrok, stierf Kara Jóesoef vóór de beslissende slag. Zijn zoon, Iskander, werd door Sjah Roech overwonnen en Azerbeidjan onderworpen. Later veroverde Iskander nog tweemaal de heerschappij, maar werd telkens door Sjah Roech verdreven (1429 en 1434), die ten slotte Iskanders zoon, Djahansjah, tot stadhouder aanstelde (1435), waardoor Azerbeidjan en Bagdad voorgoed in het bezit der Kara Kojoenloe bleven. In 1452 gelukte het Djahansjah, Perzisch Irak, Isfahan en Fars te veroveren, en in 1458 nam hij bezit van Chorasan en Herat, maar moest dit een half jaar later, na de nederlaag aan de Moerghab van zijn zoon, Pir Boedak, tegen Sjah Roech, weer prijs geven. Djahansjah was een ijverig bevorderaar der Perzische cultuur en zijn residentie, Tebriz, werd het centrum van het kunsten geestesleven van West-Iran, getuige o.a. de vermaarde Blauwe moskee aldaar (geb. 1465), zo genoemd naar haar prachtige mozaïek van blauwe fayencetegels. In 1467 werd Djahansjah te Kighi (tussen Moesj en Erzindjan) door de bondgenoot der Timoerieden, Oezoen Hasan, het hoofd der Soennietische Türkmenen van de Witte Ram (Ak Kojoenloe) overwonnen en gedood. Oezoen Hasan (d.i. de lange Hasan, 1469-1478), voluit Hasan Beg, Ali Beg of Kara Osman geheten, was sedert 1454 vorst van DijarBakr. Eerst had hij steeds met zijn broer, Djahangïr, en de Kara Kojoenloe strijd te voeren en later in hoofdzaak met de Osmanen, en wel met dezen om het bezit der stad Trapezunt: in 1458 had hij Catharina (door de Europeeërs Despina genoemd), de nicht van David, de laatste keizer dezer stad, gehuwd en maakte daardoor aanspraken op Trapezunt, dat de Osmanen in 1461 veroverd hadden. Zijn vijandschap tegenover dezen maakte hem tot een waardevol bondgenoot der Europese vorsten (Hongarije, Napels, Rome, Venetië, e.a.), die in levendig verkeer met hem stonden, vooral Venetië (gezantschappen onder Giosafo Barbaro en Caterino Zeno), dat hem ook met wapenen steunde. Toch kon Oezoen Hasan geen stand houden tegen de Osmanen en leed in 1473 ten N. van Erzindjan een ernstige nederlaag die, gepaard met binnenlandse onlusten, hem van verdere actie tegen de Osmanen deed afzien. Tegen de Timoerieden was hij echter fortuinlijker, hij had in 1469 de machtige Aboe Sa’ïd in Mahmóedabad ingesloten, gevangen en gedood Cc Timoerieden). Oezoen Hasan, een veelbetekenend en ontwikkeld vorst, verenigde geheel West-Perzië onder zijn bewind. Hij had reeds in 1469 zijn residentie naar Tebriz verplaatst en paste zich geheel aan bij de Perzische tradities, evenals zijn zoon en opvolger, Ja’kóeb (1478-1490), wiens omgeving en cultuurleven geheel op Perzische leest geschoeid waren. Na diens dood werd het rijk verscheurd door de troonstwisten tussen zijn zoons en ten slotte veroverd door de Safawiede Isma’il, die zich in 1501 te Tebriz liet kronen. De grote betekenis van beide dynastieën voor het politieke en culturele leven van het I5de-eeuwse Perzië is pas door de onderzoekingen der laatste decennia aan de dag gekomen.

PROF. DR K. JAHN

Lit.: P. Sykes, A History of Persia, 2 vol. (London 1921); E. G. Browne, A Literary History of Persia, III (Cambridge 1928); Cl. Huart, Art. Kara Koyunlu, in: Enz. d. Islam (Leiden 1927); V. Minorsky, La Perse au XVe s. entre la Turquie et Vénise (in: Publ. des Ét. Iran., No. 7, Paris 1933); Idem, Art. Uzun Hasan, in: Enz. d. Islam, IV (Leiden 1934); W. Hinz, Irans Aufstieg z. Nationalstaat im 15. Jht (Berlin-Leipzig 1936).

< >