is een infectieziekte, die vooral onder in het wild levende knaagdieren veel slachtoffers maakt. Ook andere dieren, o.a. schapen, honden, katten, varkens, wolven, apen en sommige vogels zijn er vatbaar voor, evenals de mens.
De ziekte dankt haar naam aan het district Tulare in Californië, waar zij in 1910 bij eekhoorns werd ontdekt. De verwekker, een onbeweeglijke Gram-negatieve staafjesbacterie, Pasteurella tularensis genaamd, wordt van dier op dier overgebracht door bloedzuigende insecten. De mens wordt gewoonlijk besmet door de aanraking met het gedode, zieke wild; vandaar dat tularaemie in het bijzonder jagers en poeliers aantast. Bij laboratoriumwerk met P. tularensis is het besmettingsgevaar groot. Bij de mens komt de ziekte vooral voor in Noord-Amerika, de Sovjet-Unie en Japan, maar ook in Europa is zij op verschillende plaatsen waargenomen. De ziekte doet zich bij de mens onder verschillende beelden voor. Na een incubatietijd van i tot 10 dagen kan op de plaats, waar de ziektekiemen binnendrongen (vaak de hand, soms het bindvlies van een oog) een ontsteking ontstaan met zwelling van de regionaire lymphvaten en -klieren, die soms veretteren. Algemene ziekteverschijnselen, koude rilling, hoge koorts, zweten, hoofdpijn, misselijkheid, braken e.d., doen zich plotseling voor. Soms ontstaan longafwijkingen. De ziekteduur en vooral de herstelperiode zijn lang (weken resp. maanden), de sterfte is betrekkelijk gering.Voor de herkenning maakt men gebruik van serologisch en bacteriologisch onderzoek en van huidreacties. Streptomycine en vooral aureomycine zijn zeer werkzaam gebleken tegen tularaemie.
DR H. J. VIERSMA.