Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Trier

betekenis & definitie

(Fr.: Trèves), Westduitse stad in het Land Rijnland-Palts, met (1953) 81 000 inw. (1939 81 800; 1945 57 600), van wie ca 9/10 R.K. en ruim 1/10 Evang., hoofdstad van het voormalige aartsbisdom en van het tegenwoordig „Regierungsbezirk” van die naam, is een van de oudste steden van Duitsland. De stad ligt op de rechteroever van de Moezel, waarover een ten dele nog Romeinse brug ligt, tussen de monding van de Saar en de Ruwer, en is een kruispunt van spoorwegen naar Keulen, Koblenz, Saarbrücken en Luxemburg.

De stad heeft industrie (machines, leerwerk, meubels) en handel (vooral wijn). Trier is de zetel van een R.K. bisschop.STADSBEELD

De oude stad heeft in Wereldoorlog II erg geleden en slechts weinige van de talrijke middeleeuwse en barokke woonhuizen bleven gespaard. Het reeds uit 958 daterende en in 1724 vernieuwde marktkruis en de „Petersbrunnen” (1595) op de Hauptmarkt zijn behouden. De ruines van de belangrijke Romeinse bouwwerken hebben minder geleden: het oudste hiervan is het amphitheater (begin 2de eeuw); uit het einde der 3de eeuw dateren de keizerthermen. De onder keizer Constantijn gebouwde en tussen 1846-56 geheel herstelde Basilica werd grotendeels verwoest. Het best bewaard is de indrukwekkende Porta Nigra (313-316), oorspronkelijk de noordelijke poort van de Romeinse versterkingen. De in 1196 voltooide, licht beschadigde Dom is op een Romeinse basis uit het einde der 4de eeuw opgetrokken. Hiernaast bevindt zich de zwaar gehavende Liebfrauenkirche (ca 1242-’53), welke met de Elisabethkirche in Marburg de vroegste Gothische kerk in Duitsland is. Verder zijn er o.a. de S. Antoniuskerk (eind 15de eeuw), de Drievuldigheidskerk, de Matthiaskerk (1127-’48) en de Paulinuskerk (1737-57). Het aartsbisschoppelijk paleis, een complex van gebouwen uit de Renaissance en het Barok (1615-1761), met een Romeinse kern, leed zware schade. De stenen brug over de Moezel (hersteld 1717-’18) rust nog op Romeinse fundamenten uit het begin der 4de eeuw.

GESCHIEDENIS

Trier werd in 15 v. Chr. als Augusta Treverorum gesticht op de plek waar oorspronkelijk een heiligdom der Kelto Germaanse Treveren gestaan had. Van 285-400 was het keizerlijke residentie, o.a. van Constantijn de Grote. Ca 460 werd het voorgoed Frankisch. Trier was reeds zeer vroeg bisschopsstad, later zetel van een aartsbisschop. In 925 kwam het aan het RoomsDuitse rijk. De aartsbisschoppen, die de titel „Kanselier voor Gallië” droegen, werden ca 1230 keurvorsten, die hun wereldlijke macht over bijna het gehele Moezeldal uitbreidden. De aartsbisschoppen Richard von Greiffenklau (1511-1531), Johami von der Leyen (1556-1567) en Jacob von Eltz (1567-1581) wisten te verhinderen, dat zich de Hervorming ook in Trier uitbreidde. De aartsbisschoppen van de 17de en 18de eeuw stonden dikwijls sterk onder de politieke invloed van Frankrijk. Zo verleende Christoffel von Sötern aan de Fransen het bezettingsrecht van Koblenz en Ehrenbreitstein (1632). In 1794 werd Trier Frans, in 1797 en 1801 werd het aartsbisdom bij de Vredes van Gampo Formio en Lunéville geseculariseerd. In 1815 werd Trier Pruisisch, van 1 Dec. 1918-30 Juni 1930 was de stad door Amerikaanse en Franse troepen bezet.

In Wereldoorlog II werd de stad ernstig beschadigd (zie stadsbeeld). Het aantal woningen (1939 = 100 pct) bedroeg in 1945 83 pct, in 1953 88 pct.

Lit.: Hontheim, Historia Trevirensis diplomatica et geographica (3 dln, 1750); O. v. Schleinitz, T. (Berühmte Kunstst., 48) (Leipzig 1909); E. Beitz, Das heilige T. (Augsburg 1927,00k Engelse ed.); D. Krencker und E. Krüger, Die trierer Kaiserthermen I (1929); Kreuzberg, Die polit. und wirtschaftl. Beziehungen des Kurstaates Trier zu Frankreich in der zweiten Hälfte des XVIII. Jahrh. (1932); E. Kentenisch, T., seine Geschichte und Kunstschätze, 2de ed. (1933); Dehio-Gall, Handbuch d. deutsch. Kunstdenkm., 2, die Rheinlande (1938), blz. 446-474; Merian, Städte u. Landschaften, Jhrg. I, no 8, T. (1949); E. Zenz, Die Trierer Universität 1473-1798 (Trier 1949); H. Eichler ,T. (1950); Idem,T., in: Deutsche Lande, D. Kunst (Berlin u. München 1952); Aus d. Schatzkammer des antiken Trier. Neue Ausgrabungen u. Forschungen, hrsg. v. Rhein. Landesmuseum Trier durch W. Reusch (1952).

< >