Italiaans dichter, de grote sluitfiguur der Renaissance-literatuur in zijn land (Sorrento 11 Mrt 1544-Rome 25 Apr. 1595), was de zoon van de voorname hofambtenaar en dichter Bernardo Tasso (1493-1569; hoofdwerk: de heroïsche ridderroman Amadigi, 1557, gedr. Venezia 1559) en van de edele Porzia de’ Rossi.
Hij studeerde te Napels, totdat de familie plotseling onder bedreiging ener Turkse invasie et Napelse gebied moest ontvluchten; daarna te Urbino, Padua en Bologna. In 1565 trad hij in hofdienst bij kardinaal Luigi d’Este te Ferrara (tot 1571, zijn gelukkigste jaren), dan van hertog Alfonso d’Este (1572-’79) onder welke laatste hij ook hoogleraar was. (De vnl. door Goethe’s treurspel Torquato Tasso verlevendigde lezing, dat hij aldaar de prinses Eleonora met zijn liefde vervolgde, mist elke grond.)Ca 1574 openbaarden zich bij hem de eerste symptomen van de vervolgingswaanzin, die zijn ondergang zou worden. Had hij reeds eerder scènes aan het hof verwekt door zijn ziekelijke prikkelbaarheid, toen hij zich daar in 1578 na vele omzwervingen weer had gepresenteerd, bracht een daad van geweld (1579) hem smadelijk in de S. Anna-gevangenis, waar hij tot 1586 verbleef, hoewel hij er tevens kon werken. Maar hetzelfde gevoel van innerlijke onzekerheid dat hem alreeds er toe gedreven had, zich door inquisiteurs op zijn rechtzinnigheid te laten toetsen, noopte hem zijn inmiddels voltooid hoofdwerk (zie hierna) nog vóór de beëindiging aan de officiële critiek te onderwerpen, en het afbrekend oordeel der academici van de Crusca (z academie, Italië) daarover — waarachter veel afgunst schuil ging — trof zijn ziekelijke ijdelheid op fatale manier. Na een jachtige beangste vlucht van stad naar land, van het ene naar het andere hof, of als bedelaar naar het ziekenhuis, trof de ongelukkige, juist toen hij in Rome de dichterkroning verwachtte, de dood in het S. Onefrio-klooster op de Janiculus aldaar.
Als 18-jarige reeds schreef hij een Rinaldo (Reinoud), een ridder-epos (12 zangen) behandeld in de stijl van de Aeneis en de Thebais. Zijn daarbij uitgedrukt plan om eens in een epos de Kruistochten te zullen beschrijven — een thema ingegeven door de gevaren zijner Napelse jeugd — zou hij ten uitvoer leggen en tevens tot een kroonpunt van zijn scheppen opvoeren in de Gerusalemme liberata (Jeruzalem bevrijd), door hem ook wel genoemd il Goffredo (Godfried, nl. van Bouillon). Zover zulks in zijn tijd doenlijk was, d.w.z. verenigbaar met de klassieke regels en de door de Contra-reformatie geëiste orthodoxie, komt in dit bij gedeelten heerlijk te lezen werk de doordringing van klassieke en romantische epiek tot stand. In 1575, d.i. na ruim tien jaar arbeid, kwam het gereed; tegen Tasso’s wil werd het in 1580 gedrukt, de rechtmatige iste uitg. is van zijn vriend Febo Bonna (Ferrara 1581). De stof, de verovering van Christus’ Graf door het eerste Kruisvaardersleger, vroeg om een mannelijke, strijdbaar-gelovige kunstenaar. Slechts op die voorwaarde kon de dichter er in slagen zijn land een nationaal epos van absolute alomvattendheid en eenheid te geven. Maar Tasso’s beste wil hielp hier weinig; zijn onder druk der bedilzieke academische critiek verrichte latere omwerking, de véél meer religieus gehouden Gerusalemme conquistata (Jeruzalem veroverd, gepubl. 1593), een misgeboren vrucht van al zijn wanhopige scrupules te zamen, werd door de tijdgenoten terecht verworpen. Dat wat nodig ware geweest: een diep, oprecht godsdienstig èn politiek bewustzijn, was juist datgene wat in die tijd der Spaanse inquisiteurs en der Contrareformatie in Italië het meest ontbrak.
De blijvende schoonheid van de echte Gerusalemme, de liberata, ligt elders: in de rijke, vnl. amoureuze, episodes, de idyllische schilderingen, de tedere gevoelige karakters, de smeltende lyriek van het geheel. De eenheid van handeling is gering en dekt geenszins de poëtische visie, die dan ook niet ligt in de verovering der H. Stad, maar wel in de talloze er tussen gedreven nevenhandelingen. Tasso’s reuzenwerk in ottavarima, waaraan generaties zich een roes gelezen hebben, verbergt onder martiale dadendrang ’s dichters levensdroom die echter onvervulbaar was geworden — zich aan liefelijk, zwaarmoedig gegrepen, zinsgenot, hèt Renaissance-ideaal, te kunnen overgeven. Hij was het geniale slachtoffer van de grote antithese, die de tweede helft der 16de eeuw beheerste. Doch zijn vurige Erminia, zijn verleidelijke Armida en gevoelig-edele Tancredi zijn creaties, die nog heden bij zijn volk voortleven.
Uiteraard mislukte aan Tasso ook een Oedipusachtige tragedie, Torrismondo (1574-’76), ondanks haar prachtige koren. Des te beter was hij thuis in de pastorale wereld. Zodoende is zijn ongeëvenaard meesterwerk het dramatisch herdersdicht Aminta (1573), dat een invloed over geheel Europa heeft uitgeoefend en bovenal sterk Hooft’s Granida heeft geïnfluenceerd. Eerst met de Aminta begint de hoge bloei van het pastorale drama, waarvoor reeds Poliziano in Orfeo de kiemen had gelegd en waarin de enige waardige evenknie van Tasso zal zijn diens tegenstrever G. B. Guarini met zijn Pastor Jido uit 1580.
Als lyricus behoort Tasso tot de school van het petrarkisme, maar overtreft (zo in zijn liefdesverzen voor Lucrezia Bendidio, 1561-’62, en Laura Peperara, 1564) alle volgelingen daarvan. Zijn rijkdom aan expressiemiddelen, verrijkt nog uit zijn fabelachtige vertrouwdheid met de schatten der Latijnse en Griekse dichters is, óók in zijn Latijnse verzen, door niemand in Italië overtroffen, zelfs niet door zijn in zoveel fortuinlijker tijd scheppende voorganger Ariosto. Zijn prozageschriften (spec. 24 dialogen) bezitten een magistrale elegantie: maar ook hierin is, hetgeen de scheppende geest schaadt, een overigens grote menselijke gave— een haast vrouwelijk reagerende overgevoeligheid.
DR MR H. VAN DEN BERGH
Bibl.: (algemeen) A. Tortoreto en I. G. Fucille, Bibliografia anal idea tassiana 1890-1930 (Milano 1935, voortzetting van die van A. Solerti in dl 3 van zijn Vita di T. T., Torino 1895). Uitgaven (alleen de moderne): Poesie e prose, uitg. d. F. Flora, m. uitstek, inl. (2 din, Milano 1934-35); Poesie, verbet, crit. uitg. d. F. Flora (Milano 1952); Rinaldo, uitg. Bonfigli (Bari 1936); Aminta, id. G. Previtera (Milano 1936); Gerus. liberata, id. Bonfigli (Bari 1930); Rime, id. Solerti (Bologna 1898-1902, 4 dln); Gerus. conquistata, id. Bonfigli (Bari 1934, 2 din); Opere minori in versi, id. Solerti (Bologna 1891-’93, 3 dln; de crit. ed. v. Torrismondo ontbreekt); Versi latini, id. A. Martini (Roma 1895); Prose, id. Guasti (Fir. 1875, 2 dln met appendix d. Solerti, Firenze 1892); Lettere, id. Guasti (Firenze I852-55, 5 dln, onvoll.); Dialoghi, id. Guasti (Firenze I858-59, 3 dln). Vertalingen van dc Gerus. Lib. o.a.: (Eng.) d. Sir Edw. Fairfax (1600); (Duits) d. J. D. Gries (I8OO-’O3, uitg. 1803); (Ned.) d. J. J. L. ten Kate (als: Jeruzalem verlost; gebrekkig en onvoll., 1852).
Lit. (alleen de voornaamste), algemeen: A. Solerti, Vita di T. T. (3 dln, Torino 1895), standaardwerk; L. Tonelli, T. (Torino 1935); A. Gapuani, T. (Milano 1935); E. Donadoni, T. T. (Firenze 1936). Voorts: A. Sainati, La lirica di T. T. (Pisa 1912-15); F. D’Ovidio, II Carattere, gli Amori, le Sventure di T. T. (in: Saggi critici, Napoli 1879); T. Spoerri, Renaiss. u. Barock b. Ariost u. T. (Zürich 1922); A. Gapuani, T. T. (Milano 1935); G. Gampori e A. Solerti, Luigi, Lucrezia e Leonora d’Este (Milano 1891); W. Boulting, T. and His Times (1907); L. Malajjoli, Interpret, del T. ecc. (1935); C. Previtera, La poesia e Parte di T. T. (Messina-Milano 1936); G. Fioretto, T. T. e la Gontrariforma (Palermo 1939); A. Gapasso, II Tassino (over T. vóór 1565) (Genova 1939); voor de Aminta o.a. F. Ferrarotti, L’Aminta di T. T. (Trento 1929) en R. Simoni, in: Gorr. d. Sera 30-III-1939; spec, over inhoud en stijl van de Ger. Lib.: E. Carrara, II Gierusalemme (Torino 1938); over T.’s filos. en aesthet. opvattingen: G. Bianchini, II pensiero filos. di T. T. (Verona 1897).