Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Bologna

betekenis & definitie

(1) is een provincie in BovenItalië in het landschap Emilia*. Het behoorde vroeger (tot 18 Mrt 1860) tot de Kerkelijke Staat, heeft een oppervlakte van 3708 km*, met ca 690 000 inw. en is verdeeld in de drie districten Imola, Vergato en Bologna, te zamen met 61 gemeenten.

Het land is in het noordelijk gedeelte vlak en zeer vruchtbaar en wordt in het zuidelijk deel ingenomen door de noordelijke uitlopers van de Etrurische Apennijnen met de berg Gorno delle Scale (1945 m). De voornaamste rivier is er de Reno, die zich vroeger met de Po verenigde, nu echter bij Porto di Primaro in de Adriatische Zee uitmondt. De Reno neemt verscheiden kleine rivieren op, o.a. de Samoggia met de Lavino, de Setta, de Idice met de Savena, de Sillaro en de Santerno. De laagvlakte wordt bovendien doorsneden door talrijke kanalen. Men verbouwt er vnl. tarwe, maïs, haver, aardappelen, hennep en peulvruchten. Ook kweekt men er veel ooft en druiven.

De bodem bevat marmer, gips, leem, koper en steenkolen. Beroemd zijn de Bolognese hondjes. Verder wordt er zijde, krijt (gesso di Bologna) en Bononische steen (pietra di Monte Pademo) uitgevoerd. De bewoners houden zich bezig met landbouw, vee- en bijenteelt, riviervisserij, zijde- en linnenweverij. De provincie wordt van het N.W. naar het Z.O. doorsneden door de Via Emilia en door de spoorlijn PiacenzaRimini; de gelijknamige hoofdstad is een belangrijk spoorwegcentrum.(2), de hoofdstad van de gelijknamige provincie, is een der oudste, grootste en rijkste steden van Italië en wordt wegens de vruchtbaarheid van haar omtrek la Grassa (de vette), om haar beroemde oude universiteit la Dotta (de geleerde) genaamd. Zij ligt 55 m boven de zeespiegel, aan de voet der Apennijnen, tussen de rivieren Reno, waarover een brug met 22 bogen is gebouwd, en Savena. Boven de stad verheffen zich de twee scheve torens, Asinelli en Garisenda, alsmede de toren der hoofdkerk en de lange bogengang van de stad naar het klooster San Luca. De huizen zijn er merendeels van drie verdiepingen en van arcaden voorzien. Het voornaamste plein is er de Piazza Vittorio Emanuele, met het ruiterstandbeeld van Victor Emmanuel II, van Monteverde, en door paleizen omgeven. Daarnaast ligt het Piazza del Nettuno met de beroemde „Neptunusbron”, van Giovanni da Bologna.

Er zijn wel 130 kerken en onder deze de oude San Petronio, waarin zich vele kostbare schilderijen en de door Gassini (1653) getrokken meridiaan bevinden, terwijl ook andere kerken vele kunstschatten bezitten. De scheve toren Asinelli, in 1109 door Gherardo Asinelli begonnen, verheft zich tot een hoogte van 97 m en wijkt met zijn spits 1,23 m van de loodlijn af, terwijl de andere, in 1110 door Garisenda gebouwd, slechts 42 m hoog is en ongeveer 2 m overhelt.

Bologna telt met zijn voorsteden 280 000 inw. Het is de zetel van een aartsbisschop, van een Hof van Appèl en van een universiteit, welke laatste in de middeleeuwen, sedert ca 1100, het centrum is geweest van de herleefde studie van het Romeinse recht (z Glossa tor en) en zo vanouds de stad grote roem heeft bezorgd. Zij verkreeg het eerst de academische vrijheid, telde vroeger vaak duizenden studenten en is nog thans een der beste hogescholen van Italië (in 1942-’43: 12859 studenten). Zozeer was haar geleerdheid in aanzien, dat Bologna op zijn munten „Bononia docet” liet slaan. Het paleis van het Instituut van wetenschappen bevat de sterrenwacht, een anatomisch museum, het kabinet voor natuurlijke historie en natuurkunde enz. Ook zijn er een bibliotheek, een munt- en penningkabinet en een botanische tuin.

Paus Clemens XIII stichtte er de Accademia delle belle arti, die in het bezit is van prachtige doeken der Bolognese school (Carracci, Guido Reni, Domenichino, Albano enz.), waaronder de Heilige Caecilia van Rafael misschien het voornaamste is, en tevens een inrichting van onderwijs voor schilders. Voorts zijn er vele paleizen met voortreffelijke voortbrengselen der kunst.

De industrie levert o.a. macaroni, salami, mortadella, likeuren, ingemaakte vruchten, kunstbloemen, zijden en linnen stoffen, papier, touw. glas, stromatten, leer, tabak en ma chines.

In de omtrek ligt op een afstand van 3 km ten Z.YV. van de stad op een hoogte het nonnenklooster Madonna di San Luca (1731), een beroemde bedevaart plaats.

Men verhaalt, dat Bologna veel ouder is dan Rome, aanvankelijk Fèlsina geheten werd en door de Etrusken of Umbriërs werd gesticht. Na de Tweede Punische Oorlog werden de Boiers*, die haar ingenomen en tot hoofdstad gekozen hadden, vandaar verdreven, en de Romeinen vestigden er na de slag bij Mutina (193V. Chr.) een kolonie, haar de naam Bononia gevende. Zij ontwikkelde zich spoedig tot een belangrijke stad. Vervolgens behoorde Bologna tot het Exarchaat, werd daarna door de Langobarden * veroverd en kwam vervolgens aan de paus. Toch moest Karei de Grote haar nogmaals aan de Langobarden ontrukken, waarna hij haar de voorrechten schonk ener vrije stad.

Later stonden de inwoners op tegen zijn kleinzoon Lotharius, die hen echter weer onderwierp. Daarna werd zij een prooi van eigen dwingelanden of vreemde veroveraars, verhief zich tot een vrije staat en nam deel aan de Kruistochten*. In de aanvang der 12de eeuw was zij een vrijstad onder de hoede der Welfen, wereldberoemd door haar universiteit en zó machtig, dat zij 40 000 man te velde kon brengen. Haar eerste privilegiën kreeg de stad van keizer Frederik I; in 1167 maakte zij deel uit van het Lombardisch Stedenverbond en was naast Milaan de sterkste vesting. De rijke Bolognese geslachten bleven door partijschap verdeeld. Door één dier partijen werd de hulp van paus Nicolaas III ingeroepen, en zo had deze gelegenheid, om zich met de zaken van Bologna te

De Neptunus-bron te Bologna van Giovanni da Bologna bemoeien. Hij verzwakte die republiek door haar van bondgenoten te beroven, en zij moest in 1506 er in berusten een pauselijke legatie te worden.

In 1515 kwam te Bologna een concordaat tot stand tussen paus Leo X en koning Frans I van Frankrijk.

Op 24 Febr. 1530 had in de domkerk San Petronio de laatste keizerlijke kroning plaats op [taliaanse bodem, nl. die van Karei V door paus Glemens VII, nadat hier in 1529 de vrede gesloten was. Van 1547-1551 zetelde er het concilie van Trente. Na de verovering door de Fransen in 1796 werd Bologna eerst een deel van de Cispadaanse en later van de Cisalpijnse republiek, daarna als Dipartimento Reno een deel van het koninkrijk Italië, totdat het in het jaar 1815 weer aan de Kerkelijke Staat verviel. In 1831 was het, als middelpunt van het „Verenigde Italië”, de zetel van de opstand, die 4 Febr. uitbrak en een voorlopige regering aanstelde. Deze werd spoedig verjaagd door de Oostenrijkers onder Frimont en de pauselijke regering werd hersteld; ook een tweede opstand werd door hen onderdrukt. De ontevredenheid had haar toppunt bereikt inde tijd, dat Pius IX paus werd.

Toen een Oostenrijks legercorps op 8 Aug. 1848 Bologna verraderlijk wilde innemen werd het door het verbitterde volk gedwongen de stad te verlaten onder verlies van vele doden en gevangenen. Na de vrede met Sardinië keerden de Oostenrijkers echter terug (8 Mei 1849) en Bologna moest zich, na herhaalde bombardementen, na een tegenstand van 8 dagen overgeven. Sedert die tijd bleef de stad door Oostenrijks garnizoen bezet tot het jaar 1859; in Mrt 1860 scheidde zij zich met de Romagna van de Kerkelijke Staat af en sloot zich aan bij het Koninkrijk Sardinië. In Wereldoorlog II had Bologna als groot wegen- en spoorwegencentrum een bijzondere betekenis voor een geallieerde opmars in de Povlakte. Na het bereiken van de Gotenlinie door de Geallieerden in Aug. 1944 waren alle aanvallen der Engelsen ten O. van de Apennijnen en van de Amerikanen ten W. en Z. daarvan er op gericht, Bologna in handen te krijgen. Gedurende de laatste grote offensieve actie in Italië, de zgn. operatie „Grapeshot”, werd Bologna 21 Apr. 1945 door de Amerikanen genomen. In de zeer zware strijd, tevoren om de pasovergang van de Futa geleverd, werd de stad ernstig beschadigd.

Lit.: A. Hessel, Gesch. der Stadt B. (1910); Sorbelli, Storia della stampa in B. (1929); ld., B. negli scrittori stranieri (19261931); Rossi, B. nella storia, nell’ arte e nel costume (1927); P. Ducati, Storia di B., dl I, I tempi andchi (1928); Ricci e Zucchini, Guida di B. (1930); A. Sorbelli, Storia dell* Universil& di B., vol i: il Medio Evo (Bologna 1940).

< >