Nederlands Belgisch architect (Oostende i Juli 1783 - slot Munken bij Brugge 11 Juli 1861), ontving zijn opleiding te Brugge (Academie) en Parijs (Ecole des Beaux Arts, en bij Percier), en, na in 1812 de Parijse Prix de Rome te hebben gewonnen, ook op kosten van koning Willem I in Italië (tot 1819). In 1820 werd hij hoogleraar aan de Academie te Amsterdam en in 1835 aan de Brusselse Academie; tevens werd hij architect van koning Leopold I.
Zijn werk is overwegend classicistisch van aard.Hoofdw.: het Museum van Oudheden te Leiden (1825) en de Oude Beurs te Utrecht, de Oranjerie in de Plantentuin te Brussel (een merkwaardige vroege toepassing van ijzerconstructie in combinatie met een Ionische colonnade, 1826), de kerk van de H. Antonius van Padua (Mozes-en Aaronkerk, 1837—’41) en de Jacobskerk, beide te Amsterdam, de St Antoniuskerk (1843-’44) te Haarlem en de St Jozefskerk te Brussel (1849). Met J. de Greef herbouwde hij de Ronde Lutherse kerk te Amsterdam (1822). In latere jaren bouwde hij in Neogothische stijl de St Joriskerk te Antwerpen (1848-’52).
Lit.: A. W. Weissman, T. Fr. S., in: Bouwwereld (1917).