Engels dichter en essayist (St Louis, V.S., 26 Sept. 1888), studeerde taalwetenschappen en filosofie o.a. aan de Harvard University en aan de Parijse Sorbonne, en vestigde zich bij het begin van Wereldoorlog I in Engeland. Gelijk Ezra Pound en Gertrude Stein en vele andere jonge Amerikaanse intellectuelen, brak hij volledig met zijn moederland.
In 1927 liet hij zich als Engelsman naturaliseren en in 1928 opnemen in de Anglicaanse kerk. Thans is hij directeur van de Londense uitgeverij Faber & Faber. Van zijn eerste gedichten af in de periodieken The Egoist en The Criterion, grotendeels door Pound beïnvloede experimenten, tot aan het brede, aristocratische vers met de geheel eigen toon dat hij heden schrijft, heeft Eliot met schitterende resultaten gestreefd naar een moderne karakterisering van een zinkende wereld en beschaving, die haar banden met de toppunten van het verleden dreigen te verliezen, en heeft hij, niet in het minst door zijn nieuwe prosodie en natuurlijk-rhythmische vindingen, als geen de huidige Anglo-Amerikaanse poëzie beïnvloed. Een onbarmhartige analysering van de geestelijke leegte en droogte van zijn tijd, vaak met het beeld van Londen vereenzelvigd, o.a. in de gedichten The Hollow Men en The Waste Land (1922) en in het toneelspel Murder in the Cathedral (1935) en een diepzinnig onderzoek naar de belangrijkste ethische en literaire waarden van de traditie, zoals in de essays The sacred wood (1920), After Strange Gods (1934) , The use of poetry and criticism (1933) en Notes towards a definition of culture (1948), werden door „de paus van Russell Square” ten slotte gesublimeerd in de om de eeuwigheid en haar uitzicht smekende, machtige Four Quartets (1943).Vaak van duisterheid en zelfs maniërisme beticht, heeft Eliot nochtans, vooral in zijn versdrama’s Murder in the Cathedral, The Family Reunion (1939) en The Cocktailparty (1949) blijvende bijdragen van een aristocratische wijsheid geleverd tot de geschokte wereldliteratuur onzer dagen, waardoor de toekenning aan hem van de Nobelprijs voor literatuur 1948 allerwege geestdriftige instemming vond.
MICHEL VAN DER PLAS
Bibl.: behalve bovengen, werken: For Lancelot Andrews (essays, 1928); Dante (1929); Selected essays 1917-1932 (1932); Collected poems 1909-1935 (1936); Essays ancient and modern (1936); The idea of a Christian Society (1939). Vert.: Theo van Baaren, Braakland (The Waste Land) (A’dam 1949); A. F. Kern, Moord in de kathedraal (Brugge 1948).
Lit.: Van Wijck Brooks, New England: Indian Summer (New York 1940); F. O. Mathiessen, The Achievement of T. S. Eliot (1935) ; Edmund Wilson, Axel's Castle (New York, 1931); Leonard Unger (editor), T. S. Eliot, a selected critique (New York 1948); Tambimuttu en Richard March, T. S. Eliot, a symposium (London 1948); Robert Spraight, Drama since 1939 (London 1947); Helen Gardner, The Art of T. S. Eliot (London 1949).