Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Strafrecht in belgië

betekenis & definitie

Dezelfde beginselen uiteengezet voor het strafrecht in het algemeen en deze van uit het standpunt van het Nederlandse strafrecht gelden in zeer ruime mate voor het Belgische strafrecht. Ook het Belgische strafrecht is een schuldstrafrecht.

De strafbaarheid wordt afhankelijk gesteld van de verantwoordelijkheid van de dader. Ontbreekt deze strafrechtelijke aansprakelijkheid, zoals bij kinderen onder 16 jaar of bij krankzinnigen of ernstig abnormalen, dan kan geen straf, doch wel een veiligheidsmaatregel opgelegd worden.Deze opvatting kwam grotendeels tot stand, in afwijking van de streng klassieke leer, onder invloed van de meer moderne strekking gehuldigd door de school van het sociaal verweer, waarvan Adolf Prins (1845-1919), hoogleraar in het strafrecht en natuurrecht, te Brussel de vooraanstaande vertegenwoordiger is geweest, later opgevolgd door prof. L. Cornil, thans Procureur-generaal bij het Hof van Verbreking. Deze opvatting beoogt de bescherming van de maatschappij tegelijk met een degelijke individualisering van de sociale reactie, hetzij onder vorm van straffen (voor de strafrechtelijk aansprakelijken), hetzij onder vorm van veiligheidsmaatregelen (voor de strafrechtelijk niet aansprakelijke delinquenten). Ze heeft toegelaten een vredelievende brug te werpen tussen de voorstanders, enerzijds van het zgn. determinisme (waarvan de oorsprong ligt in de Italiaanse school met Lombroso en Ferri) dat het criterium van de strafbaarheid zocht in de sociaal-gevaarlijkheid van de dader, en anderzijds, de voorstanders van de klassieke verantwoordelijksleer, gesteund op de vrije wil en de zedelijke verantwoordelijkheid.

De zgn. neo-klassieken (Chev. Braas, hoogleraar te Luik, J. Simon, hoogleraar te Gent, Collin en Braffort, hoogleraren te Leuven), die trouw bleven aan de klassieke leer, destijds op eminente wijze vertegenwoordigd door Haus en Nijpels, resp. hoogleraar te Gent en te Luik, hebben de noden van het sociaal verweer ingezien, mits handhaving van hun principiële stellingen.

In zake interpretatie van het strafrecht geldt, tot waarborging van de individuele vrijheid, het adagium: „nullum crimen, nulla poena, sine praevia lege poenali” (vgl. Belg. Grondwet art. 7 en 9). Deze stelregel dient echter op redelijke, niet op eng grammaticale wijze toegepast te worden.

GESCHIEDENIS VAN HET STRAFRECHT

Bij de inlijving van België bij Frankrijk werd de Franse Code Pénal van 1810 ingevoerd, die insgelijks in Nederland een tijd geldend recht was. Dit wetboek bleef in voege na de Belgische onafhankelijkheid tot dat in 1867 een nieuw Belgisch Wetboek van Strafrecht werd ingevoerd. Evenals het Nederlands Strafwetboek van 1886 was dit Wetboek van streng klassieke opvatting.

Onder de invloed van de „moderne richting” zoals hierboven aangestipt, en speciaal om tot een grotere individualisering inzake vervolging, straftoemeting en strafuitvoering te komen, werden aan het thans nog vigerend Wetboek van Strafrecht en aan het strafstelsel verschillende belangrijke wijzigingen aangebracht: zo, de wet van 31 Mei 1888 waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorwaardelijke veroordeling in het strafstelsel werden ingevoerd; (wet min. Jules Lejeune); de wet op de landloperij en bedelarij dd. 27 Nov. 1891 (ter beschikking stellen der Regering instede van straffen); wet op de kinderbescherming dd. 15 Mei 1912 (Wet Graaf Carton de Wiart; maatregelen tot bewaking, opvoeding en behoeding instede van straffen); wet van 9 Apr. 1930 tot bescherming der maatschappij tegen abnormalen (internering instede van straffen) en de gewoontemisdadigers (ter beschikking stellen der Regering uit te voeren na het ondergaan van de tegelijk opgelegde straf).

PROF. DR C. J. VANHOUDT

Lit.: Beltjens, Le code pénal et les lois spéciales annotées (Bruxelles 1902); Braas, Précis de droit pénal (Bruxelles 1936); Gollin, Handb. v. strafr. (Brussel 1948); J. Constant, Précis de droit criminel (Liège 1948); Haus, Principes généraux du droit beige, 3de dr. (Gand 1879); Marchal et Jaspar, Droit criminel, traité pratique et théorique (Bruxelles 1952); Nijpels et Servais, Le code pénal beige interprêté (Bruxelles 1896-1899, nieuwe dr., dl I, 1939); A. Prins, Science pénale et droit positif (Bruxelles 1899); Idem, La défense sociale et les transformations du droit pénal (Bruxelles 1910); Schwind, Traité pratique de droit criminel, 3de dr. (Bruxelles 1942); J. Simon, Handb. v. h. Belg. Strafr., 2de dr. (Brussel 1947); C. J. Vanhoudt, Beginselen van sociale criminele prophylaxie (Brussel 1953).

< >